Van de redactie
Lezersreacties
Arie van den Heuvel
‘De Hekkesluiters’
In De Bewaarsman van april 2019 is in het artikel ‘De Hekkesluiters’ o.a. geschreven over De Lindeboom. Auteur Gerard Raven kreeg een reactie van Wout de Jong, die enkele notariële gegevens over De Lindeboom doorgaf die zijn verzameld door wijlen Arie van Kooij. Hieruit blijkt dat de geschiedenis iets anders is verlopen. In 1737 verpachtte juffrouw Van Lilaar de boerderij aan Teunis Willemsz en Geertje Maassen, maar zij bleven niet tot 1796, toen Wouter Beijer uit Eemnes met Peternel Boon trouwde en zij hier gingen wonen. In 1769 werd de pacht immers al overgedaan aan Wouters ouders Aart Cornelisz Beyer en Cornelia Jacobs uit Hoogland voor fl. 265. Bij verlenging in 1782 was Aart overleden en zette Cornelia de huur voort, nu voor fl. 275 en een tonnetje boter. Dat bleef zo tot de verlenging van 1800, toen zoon Wouter de pacht overnam.
‘Klaos en Knelis’
In De Bewaarsman van april 2017 is aan het eind van het artikel ‘Klaos en Knelis’ een oproep gedaan om een aantal woorden te ‘vertalen’ die niet terug te vinden zijn in de derde druk van ‘Het Hooglands Zakwoordenboek’ uit 2003. In De Bewaarsman van december 2017 (blz. 94) zijn vertalingen te vinden, verkregen van diverse lezers. Timo Blom voegt daar nu zijn bijdrage aan toe: een flusje is een scheutje melk in de thee of koffie. Verzinke betekent ‘ik ga er even over nadenken’. Kewan maor is een oproep om het rustig aan te doen (bijvoorbeeld bij een ruzie). Besoer is: naast je, zoals bijvoorbeeld in ‘besoer joe staot een ouwekar’. Sneege of sne-ige wind is een dunne, oftewel een hele koude wind. Als hoofdredacteur wil ik hier aan toevoegen dat dit niet verward moet worden met noordenwind, want dit betekent ‘trommelzucht (gasvorming) in koe’ en heeft met koude niets te maken. Het is maar dat u het weet.
‘De Boomen, Lindenburg en tweemaal Winsenburg’
In De Bewaarsman van december 2015 is in het artikel ‘De Boomen, Lindenburg en tweemaal Winsenburg’ bij boerderij Winsenburg tekst opgenomen die daar niet thuishoort. Het betreft de tekst die op blz. 102 onderaan begint met de zin ‘De boerderij was in 1600 van het Bethlehemklooster te Utrecht….’ en die op blz. 103 eindigt met de zin ‘De familienaam Van Winsenburg is inmiddels uitgestorven.’ Deze tekst hoort te staan bij boerderij De Boomen op blz. 99, direct onder het kopje ‘20-22 De Boomen’. Ruud Hopster en Gerard Raven zijn samen tot deze conclusie gekomen. Zij hebben de volgende argumenten:
- In 1701 verkoopt Anthony van Cuylenburgh als rentmeester van het Convent van Bethlehem aan Paulus Voet van Winsen ‘huys en land’ op Overzeldert, 27 morgen van de Overzeldertseweg naar de Nederzeldertseweg. Als je de totale oppervlakte berekent van de bij De Boomen behorende kavels (op de polderkaart van 1666 en de kadasterkaart van 1832 precies dezelfden) kom je op 22.84.10 ha = 27 morgen = 40 dammaten. Het totale oppervlak van Winsenburg was 11.03.00 ha = 12,86 morgen.
- Op 24 april 1708 verkopen de erfgenamen van Van Lommertsum aan Paulus Voet van Winsen 10 dammaten in Nederzeldert achter de steeg van koper, naast de achterste wetering ene zijde, Thomas Jansen, timmerman, andere zijde Convent van Mariënhof. Op blz. 50 van het boek van Dekker over de Malen staat langs de boerderij De Boomen De Laan van den Hr. Voet, en dat is het pad dat nu nog langs het erf De Boomen loopt van de Mgr. van de Weteringstraat naar de Neerzeldertseweg. Op 30 mei 1765 verkopen de erfgenamen van Isaac Ferdinand Godin aan Maas Wulphertsen en Jannetje Aarts de hofstede met 40 dammaten in Overzeldert en 9 dammaten in Nederzeldert achter voorszegt hofstede. Dit heeft allemaal betrekking op De Boomen.
Op blz. 102 onderaan dient na de zin ‘Winsenburg kan door de ligging op een heuvel misschien wel net zo oud zijn als Laurenburg, dus begin 12e eeuw’ de volgende tekst te worden opgenomen: Hendrik Hannessen van de Hoefsloot uit Eemnes en Geertruijd Jans Schothorst verkopen in 1759 aan Jan Hendriksen Wulphertsz (de weduwe van Jacob Huijgen van Schoonderbeek) 18 dammaten in Overzeldert (op de polderkaart van 1666 K 463 en 464). In 1777 erft zoon Wulphert Jacobsz van Schoonderbeek (1747 – 1785) Winsenburg. Enkele jaren later trouwt hij met Stefania (Steventje) Hendrikse Kuijer (1747 – 1823). Na overlijden van Wulphert hertrouwt Steventje met Theodorus Maase onder de Boomen (1762 – 1842) die zich Aart van Winsenburg gaat noemen.
Nòg twee noodwoningen!
De ondertitel ‘De laatste noodwoning staat op De Pol’ bij het artikel ‘Woningnood en noodwoningen 1940-1970’ in De Bewaarsman van augustus 2019 leidde tot twee reacties.
Theo van den Hengel maakte Ruud Hopster attent op een noodwoning op het erf van boerderij Klein Weerhorst aan de Weerhorsterweg 20. Door Noortman-Voorburg en Theo Noortman leggen de geschiedenis van die noodwoning hierna uit. Wulf van Loenen leverde een reactie over De Keet, Bunschoterstraat 24, welke ook hierna is opgenomen. Daarna reageert Ruud Hopster op beide reacties.
De noodwoning op Klein Weerhorst, Weerhorsterweg 6 (nu 20)
Direct na terugkomst uit Edam half mei 1940 kwamen de Noortmannen terug op hun in het kader van de schootsveldverruiming verbrande boerderij Klein Weerhorst, Weerhorsterweg 6 (nu 20). Eerst zijn ze nog even bij Hein Brouwer in huis geweest tot de noodwoning klaar was. Op de fundering van een schuurtje hebben ze toen met de stenen van de oude boerderij een noodwoning gebouwd voor het gezin met zeven kinderen. Twee kamers: een woonkamer en een slaapkamertje. In het midden een trap naar zolder waar aan de ene kant de jongens en aan de andere kant de meisjes sliepen. In de warme zomer van 1940 was het daarboven niet te harden. De jongens gingen dan in het hooi slapen.
Moeder Maria Herder kookte op twee petroleumstellen in de schuur. Koken kon ze heel erg goed. De bouwploeg van de firma Eigenraam uit Arnhem, die de drie Weerhorstboerderijen bouwde, at dan ook altijd bij haar op Klein Weerhorst. Na de bouw zetten ze glas-in-loodramen in de boerderij als dank voor al die maaltijden. Zodra de nieuwe boerderij klaar was, trokken ze daarin (1940/’41). De noodwoning werd daarna weer als schuur gebruikt: graan op zolder, beneden links varkens, rechts kippen.
Zoon Jan trouwde op 1 augustus 1956 met Tonia van de Grootevheen en zij trokken toen in de schuur, die weer noodwoning werd. Er werd een stukje aangebouwd voor een keuken. In 1958 vertrokken Jan en Tonia naar Friesland en in 1959 werd de noodwoning betrokken door de inmiddels weduwe geworden moeder Noortman met haar nog niet uitgevlogen kinderen Theo en Rietje. Theo heeft daar gewoond tot zijn trouwen in 1965, zijn moeder nog langer. Daarna is het verhuurd tot op de huidige dag.
De Keet, noodwoning op de Bunschoterstraat 24 (door Wulf van Loenen)
De laatste noodwoning staat op de Pol? Ik heb een vraagteken achter deze bewering gezet. Er staat namelijk nóg een dergelijke noodwoning. Te weten achter in de tuin van Bunschoterstraat 22, waar overigens zowel mijn verhaal over schootsveldverruiming als woningnood over gaat. De woning zelf hebben Piet Houtveen, de broer van mijn moeder, en Anna Tolboom toen zij trouwden laten bouwen, ik meen op agrarische grond van haar vader Hent Tolboom. Het gezin waar mijn moeder Riek Houtveen deel van uitmaakte woonde een stukje verder richting Bunschoten, perceel hoek Bunschoterstraat – Zeldertseweg. Dit arbeiderswoninkje werd in mei 1940 vanwege oorlogsdreiging in brand gestoken door Nederlandse militairen ten behoeve van schootsveldverruiming. Haar vader en moeder waren Wu(l)f Houtveen en Hendrica van Wede, zij huurden de woning van de katholieke kerk in Hoogland. Het gezin werd gedurende de wederopbouw opgevangen door Piet en Anna op Bunschoterstraat 22, totdat het nieuwe herbouwhuisje klaar was. Het had wel een markant karakter gekregen, in plaats van (het te dure?) afwerken van het metsel voegwerk had de kerk laten afwerken met witte muurverf. Vanaf 1960 hebben we met mijn vader, moeder en broer daar bij opa Wuf ingewoond nadat oma overleden was. Maar het karakteristieke huisje moest in 1969-1970 wijken ten behoeve van verbreding van de Bunschoterstraat, het fietspad werd een bredere ventweg. Mijn vader was inmiddels eigenaar en liet een nieuw huis een stukje naar achteren in de tuin bouwen en daar staat het nog.
In 1948 trouwde mijn moeder met mijn vader Tieme van Loenen, het was de tijd van ernstige woningnood. Opnieuw was broer Piet met Anna hen op Bunschoterstraat 22 te hulp gekomen en hadden plek beschikbaar gesteld in hun tuin. Mijn vader had bij de Nederlandse Spoorwegen een afgedankte spoorwagon geritseld die daar kon staan en er werd met hout aangebouwd en noodwoning met de naam ‘de Keet’ was een feit. Hier kregen zij hun twee zonen, mijn broer Bert in 1950 en ondergetekende in 1952.
Inmiddels kwam er wat dorpsuitbreiding in Hooglanderveen, parallel aan de van Tuyllstraat werd de Gerard Schimmellaan ontwikkeld. Daar kreeg in 1954 ons gezin een echt stenen huis. Daar bleven we tot 1960 toen we bij opa gingen wonen op hoek Zeldertseweg, wat dus in 1940 herbouwd was. Tot midden jaren tachtig hielden Piet en Anna kippen in de vrijgekomen ‘Keet’ totdat een nicht met haar vriend Henk snel woonruimte nodig hadden. Opmerking van opa Wuf Houtveen: ‘Hendrik had z’n gat verbrand in de warme zomer, en toen het voorjaar kwam moest er een kindje komen’. De kippen gingen er uit en er werd opnieuw een woning van de Keet gemaakt. De Keet heeft daarna meerdere keren nog andere bewoners gehad, o.a. Amersfoorts muziekleraar en dirigent hr. Wakelkamp heeft er lang in gewoond. En… de Keet staat er nog steeds!
Tot besluit nog iets meer over schootsveldverruiming. Op het adres De Tintel, Hamseweg 23 kwam het gezin, waar mijn vader Tieme van Loenen deel van uitmaakte, te wonen nadat hun eigen woning langs het spoor op Liendert in mei 1940 in brand gestoken was ten behoeve van schootsveldverruiming. Zijn vader was Bart van Loenen en moeder was Peetje Schut. Zover ik weet gingen ze het huren van buurman Pommer aangrenzend aan het kruidenierszaakje ernaast. Deze oude woning had een onbeschoten kap, er lag boven soms sneeuw op het beddengoed vertelde mijn vader eens. Maar men keek niet zo precies, men was blij met weer een dak boven het hoofd. Mijn opa en oma Bart en Peetje, zijn er in blijven wonen tot hun dood (resp. 1949 en 1960). Toen was jongste dochter Marie er al met Joop Reinsma (uit Friesland) bij ingetrouwd. Ze kregen er kinderen, en zijn er blijven wonen totdat Jasmijnpad (Kerkbuurt) klaar was. Ik kan me niet herinneren dat er toen al een bord ‘Onbewoonbaar verklaarde woning’ op de voordeur zat. Als kind heb ik regelmatig bij tante Miep (Marie) gelogeerd in de Tintel en geslapen in de bedstee.
Reactie van Ruud Hopster
Bij mijn onderzoek naar nu nog bestaande noodwoningen op Hoogland maakte ik gebruik van de volgende inventarisaties:
- Woningnood in de gemeente Hoogland d.d. 1 Januari 1953, een inventarisatie van de toen bestaande noodwoningen/eenkamerwoningen/ bouwvallen. Daarin komt de noodwoning aan de Bunschoterstraat wel en die aan de Weerhorsterweg niet voor.
- Noodwoningen in de gemeente Hoogland per 1 September 1955, een inventarisatie van bewoonde schuren/noodwoningen/kippenhokken/zomerhuisjes/consumptietenten/pakhuizen/kantoren/woonschepen/spoorwagons. Daarin komt geen van beide gezochte noodwoningen voor.
- Een lijst met bouwaanvragen van noodwoningen van augustus 1943 tot augustus 1949. Daarin komt geen van beide gezochte noodwoningen voor.
- Een lijst van bis-nummers van oktober 1941, augustus 1942 en 1 januari 1950. Daarin komt geen van beide gezochte noodwoningen voor.
In alle bovengenoemde inventarisaties wordt de noodwoning op De Pol, Zeldertseweg 73 wel vermeld. Dat is de reden dat ik meende dat het de enige nog bestaande noodwoning was. Waarom staan de twee door mij gemiste noodwoningen niet in officiële inventarisaties?
De noodwoning aan de Weerhorsterweg
In de chaos van mei 1940 had je wel iets anders aan je hoofd dan wachten op een bouwvergunning van het gemeentebestuur, dat op dat moment dringender bezigheden had. In de volkstelling van 1947, de gemeentelijke registraties van januari 1953 en september 1955 stond er op de Weerhorsterweg bij Noortman geen noodwoning, maar een schuur. Pas vanaf 1 augustus 1956 werd de schuur weer noodwoning. De gemeente inventariseerde toen echter al geen noodwoningen meer. Sindsdien is die permanent bewoond geweest. In 1963 had het huisje ook een adres: Weerhorsterweg 6A.
De noodwoning aan de Bunschoterstraat
In 1948 is kennelijk geen vergunning aangevraagd voor die spoorwagon. In 1953 werd bij de inventarisatie van noodwoningen wel het adres Bunschoterstraat 24 vermeld waar de familie T. van Loenen woonde, maar in 1955 kwam dat adres niet meer voor op de lijst van noodwoningen. Tegen die tijd zat het gezin al in de Gerard Schimmellaan en in de voormalige noodwoning hield men tot midden jaren tachtig kippen. Daarna is De Keet, die er nog steeds staat, weer bij tijd en wijle bewoond geweest.
Conclusie
Er zijn dus – gelukkig – drie noodwoningen op Hoogland, waarbij de noodwoning aan de Weerhorsterweg vijftien jaar gefungeerd heeft als kippen- en varkenshok en de Keet dertig jaar als kippenhok. De officieel geregistreerde noodwoning op De Pol, Zeldertseweg 73 heeft altijd een woonbestemming gehad. De aanwezigheid van nog twee noodwoningen doet niets af aan het pleidooi in het augustusnummer van De Bewaarsman voor behoud van het huisje op De Pol. Er zijn in Hoogland al zoveel boerderijen en huizen verdwenen dat we blij mogen zijn met drie noodwoninkjes die, elk met een eigen verhaal, de herinnering aan de periode van woningnood levend kunnen houden.
Het kippenhok links en de Keet rechts, onder de bomen verscholen (foto Wulf van Loenen)