De geschiedenis van een 100-jarige
CEES VAN LOEN
Dit is de geschiedenis van een Hooglands zangkoor. Voor velen vanouds heel bekend, voor anderen minder tot helemaal niet. Ons koor verzorgt de kerkelijke gezangen bij vieringen in de Sint Martinuskerk aan de Kerklaan te Hoogland. Dat doen we al heel lang, maar pas vanaf 1920 zijn er notulen van vergaderingen en jaarverslagen bewaard gebleven. Deze uitgave schetst een beeld van een authentiek stukje Hooglandse geschiedenis. Onze geschiedenis van de afgelopen honderd jaar. Waar gaat het over, wat doen we, hoe doen we het? Daarbij wordt de aandacht voor elkaar niet vergeten.
Zoals er zoveel veranderde in de afgelopen honderd jaar, zo zien we ook de plaats van het zangkoor veranderen en zijn we ook elders actief. Tijdige aanpassing aan de geest van de tijd heeft ertoe geleid dat we ons mogen verheugen in een vitale vereniging met een goede sfeer, met betrokken leden. Om te zeggen ‘eens een koorlid, altijd een koorlid’ is wat overdreven, maar de band is hecht. In deze tijd van individualisering zijn we daar zuinig en trots op.
Het oudste stuk in het archief van het zangkoor van de Sint-Martinusparochie van Hoogland dateert van 1 november 1920. Het bevat de notulen en jaarverslagen van 1920 tot en met 1950. Ook alle notulenboeken daarna zijn bewaard gebleven. Uit deze geschriften kunnen we ons een beeld vormen van de organisatie en de gang van zaken door de jaren heen. Het biedt de mogelijkheid om verder terug te kijken doordat er jubilea worden vermeld. Kasboekjes over de jaren 1937-1958 en 1959 tot heden zijn eveneens een welkome bron van informatie. Gedurende vele jaren werden de notulen besloten met woorden in de sfeer van:”Tot vreugde van onszelf en tot glorie van God’, een passend motto bij de geschiedenis van het Sint-Martinukoor
Een blik over de schouder
Het was rond 1920 de tijd van de verzuiling. De Rooms-Katholieke Kerk drong er middels de plaatselijke geestelijkheid op aan dat men zich ging organiseren. Vele verenigingen en coöperaties werden in ijltempo opgericht. Van 1915 tot 1922 was in Hoogland kapelaan De Wit de motor achter deze ontwikkelingen. Derhalve kregen de koorzangers in Hoogland er mee te maken dat het van hogerhand anders moest. Maar dat was eigenlijk het laatste zetje. ‘Reeds lang was de behoefte gevoeld aan een bestuur. Besloten werd heden tot een bestuur over te gaan’ staat in de eerste notulen van 10 november 1920. Er werd een bestuur gekozen, er werd een reglement opgesteld en men sloot zich aan bij de Sint-Gregoriusvereniging. Deze overkoepelende vereniging was opgericht in 1874 en had als doel de bevordering van liturgische muziek en kerkmuziek, in het bijzonder het Gregoriaans. Er waren voorschriften voor het gebruik van het orgel en er werden cursussen gegeven voor dirigenten, organisten en koorleden. Daar hebben de Hooglanders dankbaar gebruik van gemaakt.
Het eerste bestuur was als volgt samengesteld:
President: Th.M. Oldenhof, pastoor
Organist: Jan van Middelaar, landbouwer
Directeur: Jan Pommer, aannemer
Secretaris: Jan Boersen, beheerder Concordia
Penningmeester: Gradus Pommer, kruidenier
Bibliothecaris: Hein van ’t Klooster, landbouwer
Afgevaardigde: Hannes van Middelaar, landbouwer
De overige koorleden waren Gart Botterblom, Drikus van Dijk, Gradus van Dijk, Hendrik Kok, Drikus van Middelaar, Willem van Middelaar en Jan van de Wolfshaar.
In een bericht in De Eembode van 19 augustus 1893 wordt melding gemaakt van het zangkoor bij gelegenheid van het 40-jarig priesterjubileum van pastoor H.J. Pieck. ‘Het zangkoor heeft zich den geheele dag uitmuntend van zijne taak gekweten. Hiervoor komt den directeur, den Eerw. Heer J. Hagen [de kapelaan, red.] alle lof toe.’
Het is interessant om uit hetzelfde krantenbericht uit 1893 op te maken dat pas bij dat feest, dus tien jaar na de bouw in 1883, het interieur van de kerk geheel voltooid was. De kosten daarvan werden gedragen door de parochianen, die frequent door de pastoor werden bezocht en blijkbaar met goed resultaat. Zeker zo noemenswaard is het feit, dat er bij deze feestelijke gelegenheid op initiatief van dezelfde pastoor brood werd uitgedeeld onder de armen van Hoogland. ‘Alle armen’ wordt benadrukt. Dus niet alleen de katholieken? Daar lijkt het wel op. Een verrassende kijk op de omgangsvormen in het dorp in de tijd van voor de verzuiling.
Pastoor H.J. Pieck was in 1870 op 43-jarige leeftijd naar Hoogland gekomen en ontpopte zich als een onvermoeibare bouwpastoor. De eerste katholieke kerk uit 1696 bij boerderij De Langenoord werd in de loop der tijd diverse malen verbouwd c.q. uitgebreid, maar door pastoor Pieck in 1883 vervangen door een nieuw gebouwde kerk, op de plaats waar nu de huidige kerk staat. In die beginjaren is er ongetwijfeld gezongen bij de erediensten. Veel hiervan zal hebben afgehangen van wat de geestelijkheid inbracht, maar wie dat waren en wat er werd gezongen is niet meer te achterhalen. Het zal anders zijn geweest dan aan de hoven en buitenplaatsen, waar geput kon worden uit werk van beroemde componisten, uitgevoerd door geschoolde stemmen.
De overgang in 1883 naar een nieuwe, grote kerk met een echt kerkorgel zal groot zijn geweest. Als een parochie erg klein was, was er alleen een pastoor, maar in de meeste gevallen werd de pastoor geassisteerd door een kapelaan. De leiding van het zangkoor was veelal in handen van de kapelaan van de parochie, maar het kon ook een onderwijzer zijn, al naar gelang de voorhanden kwaliteiten van betrokkenen. Kapelaan Hagen was blijkbaar in 1895 een enthousiaste dirigent, al werd hij zo niet aangeduid. ‘Directeur’ heette zo iemand.
De Eembode van 16 maart 1895:
‘Onze kapelaan, de weleerw. Heer Hagen, is benoemd tot kapelaan te Arnhem. Met leedwezen zien wij Z.E., die vier jaar in ons midden vol ijver is werkzaam geweest, van ons weggaan. Niet alleen als geestelijke leidsman, maar ook als directeur van ons zangkoor, heeft Z.E. zich zeer verdienstelijk gemaakt. Wij kunnen thans fier zijn op ons koor en daarom mogen wij niet verzuimen, onzen dank te betuigen aan den weleerw. Heer Hagen, want aan zijne voortreffelijke leiding hebben wij het te danken.’
Wanneer ging het zangkoor Sint-Martinuskoor heten?
De naam Sint-Martinus als patroonheilige van de kerk is in 1844 bedacht door pastoor Martinus van Rooijen. Het is niet duidelijk of hij dat op eigen houtje kon beslissen of dat hij daarvoor toestemming van hogerhand heeft gekregen. Het laatste is waarschijnlijk. Het zangkoor van de parochie nam die naam over. Of eigenlijk ging dat automatisch. Immers, het was het koor van de Sint-Martinusparochie, het Sint-Martinuskoor, en dan is het moeilijk om een oprichtingsjaar te noemen.
In een bericht in De Eembode van 17 november 1893 is sprake van het Sint-Martinuskoor, dus het gebruik van die aanduiding is in elk geval ouder dan 125 jaar. Of het al vanaf 1844 zo heette? We weten het niet. In de aanhef van de notulen van de jaarvergadering van 7 februari 1952 is ineens sprake van het St Caecilia zangkoor. Een uitglijder van de secretaris moeten we maar denken. De muziekvereniging Sint Caecila speelde in het leven van sommige koorleden evenzeer een rol. Er waren koorleden lid van beide verenigingen.
Wie waren er lid van het zangkoor?
Tot 1865 bestond het zangkoor van een parochie uit mannen, vrouwen en kinderen. In de loop der tijden was het karakter van de liturgische gezangen verschoven. De oorspronkelijke Gregoriaanse muziek kwam halverwege de negentiende eeuw meer en meer in de verdrukking en de uitvoering kreeg niet meer de aandacht die het verdiende. Klassieke componisten als Mozart en Haydn waren al eerder kerkmuziek gaan schrijven en voor de begeleiding kwamen strijkorkesten in de plaats van het kerkorgel. Een invloedrijke stroming wilde terug naar vroeger, de polyfonie. De eerste Provinciale Synode van Utrecht in 1865 vaardigde bindende regels uit die van groot belang zijn geweest voor de ontwikkeling van de kerkmuziek vanaf die tijd. In principe was alleen het kerkorgel nog toegestaan en het meezingen van vrouwen op het koor werd zonder meer verboden! Dat dit in de praktijk bij het uitvoeren van meerstemmige muziek tot grote problemen leidde laat zich raden. De roep om een jongenskoor klonk dan ook veelvuldig in Hoogland. Deze verzoeken vinden we terug in de notulenboeken. Ze kwamen, hoe kan het anders, onder andere van zangers die de periode van voor 1865 nog hadden meegemaakt en de verschraling betreurden. Hierover later meer.
De Eembode van 7 februari 1903:
‘In deze week is alhier overleden Vrouw Botterblom, de oudste inwoonster onzer gemeente. Zij was geboren in 1807 en had dus den ouderdom van bijna 96 jaren bereikt. De goede, oude vrouw was nog bijzonder kras en zeer opgewekt. Als een bewijs van haar sterk geheugen kan dienen, dat zij de Latijnsche gezangen, die zij vroeger op het koor meegezongen had, nog van buiten kende. Voorzeker was de kroon der grijsheid voor haar eene eerekroon. Zij ruste in vrede.’
Wie was vrouw Botterblom? Zij was, zo blijkt, iemand die de oude situatie nog had meegemaakt en voor zover we thans kunnen nagaan het oudste bij naam bekende koorlid. Haar meisjesnaam was Maria van den Hoven. Zij was dus geboren in 1807 en overleed op 31 januari 1903. Zij woonde na haar huwelijk in 1834 met haar man Reijer van de Hoef op boerderij De Zielhorst. Toen haar man in 1849 overleed had zij acht kinderen ter wereld gebracht. Zij hertrouwde in 1850 met Dirk Botterblom, die bij haar introk. Zij sleten hun oude dag op de nieuw gebouwde boerderij Klein Bosserdijk. Deze boerderij stond aan de Zevenhuizerstraat tegenover de Oude Kerklaan.
Een goede tweede is Jan van Zeldert, geboren op 23 juni 1821. Hij woonde op een boerderij op Zeldert (nu Zeldertseweg 10) en vierde in 1894 zijn 60-jarig jubileum als koorzanger. Hoe lang hij daarna nog lid is gebleven is niet bekend. Hij overleed op 25 november 1907, 86 jaar oud. Ook al een oud-koorlid met een respectabele leeftijd, zeker voor die tijd.
De Eembode van 17 november 1894:
‘Op den feestdag van de H. Caecilia a.s. hoopt de heer J. van Zeldert den dag te herdenken, waarop hij 60 jaar geleden als zanger lid werd van het St. Martinus-zangkoor alhier. Zonder twijfel een zeldzaam feit. Gedurende al deze jaren heeft hij zich op voorbeeldige wijze van zijne taak gekweten. Is hij een trouw zanger, zoowel bij uitvoering als bij de zanglessen, niet minder trouw legt hij aan den dag als secretaris van hetzelfde zangkoor, zoodat hij door zijne nauwkeurigheid het vertrouwen van een ieder gewonnen heeft. Geen wonder dat de koorzangers hem waardeeren en hoogachten. Ofschoon de jubilaris bijna 74 jaren telt, toch bekleedt hij onder de bas-partij een waardige plaats, zoodat nog ieder gaarne zijn mannelijk geluid hoort. Hij zinge nog vele jaren! is voorzeker de wensch van het Hooglandsch zangkoor.’
Hij was toen bijna 74 jaar en dus al in 1834, op dertienjarige leeftijd, actief. Het kan niet anders dan dat het zangkoor op dat moment niet alleen uit tenoren en bassen bestond, maar dat er ook kinderstemmen hebben geklonken, sopranen en alten. Er werd dus begin 1800 in Hoogland, een boerendorp met één verharde weg, door de plaatselijke katholieke bevolking vierstemmige kerkmuziek ten gehore gebracht, heel bijzonder.
Je werd niet zomaar lid van het mannenkoor. Eerst werd je aspirant-lid, en na een jaar werd je door de pastoor als lid geïnstalleerd. Het is helaas voorgekomen dat een aspirant-lid, op advies van de directeur, niet mocht doorstromen. Dit werd logischerwijze als zeer pijnlijk ervaren en was niet voor herhaling vatbaar. Een wel meer voorkomend onderwerp van gesprek was ‘wie mocht waar staan’ bij repetities en diensten. Dit werd bepaald door de directeur, maar dat ging niet altijd zonder morren. Herkenbaar voor iedereen die in groepsverband heeft opgetreden. Het is wel zo prettig als het klikt met de buurman. ‘Het gaat om het belang van het koor als geheel en niet om ons persoonlijke ik’, zo klonk het streng. Maar het was zeker niet alleen maar kommer en kwel.
De Eembode van 19 augustus 1913:
‘Vrijdagmorgen kondigde vroolijk klokkengebeier een feit aan, dat sinds 15 jaren niet meer plaats had in deze parochie. De WelEerw. heer Th. Bremer droeg zijne eerste plechtige H. Mis op, waarbij als presbyter-assistens fungeerde de ZeerEerw. heer Koster. Het Zangkoor voerde keurig uit de 4-stemmige Mis van Perosi. Het Priesterkoor prijkte in rijken bloementooi. De Kerkelijke plechtigheden werden gesloten met een plechtig lof.’
Het zangkoor werd in 1955 uitgenodigd om in de parochiekerk van Achterveld de huwelijksmis van een oud-lid op te luisteren. Na de H. Mis werd het koor feestelijk onthaald in de bruiloftszaal, en wel zodanig dat een zanger daar helemaal niet meer weg wilde en de hele bruiloft meegemaakte. ‘Met alle gevolgen van dien’ kwam er dreigend achteraan in het jaarverslag. Het koor zong natuurlijk vaker bij huwelijksvieringen van leden. Als het meisje van elders kwam en er dus daar getrouwd werd, verhuisde het koor daar naartoe en verzorgde het een gastoptreden.
Het is opvallend, dat we in de loop van de ons bekende geschiedenis van het zangkoor meerdere personen tegenkomen die jaren- en jarenlang met veel voldoening koorlid zijn geweest en er nogal wat voor over moeten hebben gehad. Zeker in de tijd dat er nog geen verharde wegen waren en alles te voet ging.
Twee familienamen springen eruit als leverancier van koorleden. De families Van Middelaar uit Zevenhuizen en Pommer van de Bik. Jan van Middelaar (1869-1931, De Geer) was organist. Zijn broers Drikus (1871-1942, Het Bovenpad) en Willem (1875-1944, Zevenhuizen) waren koorlid, evenals broer Hannes (1876-1931, De Botterblom). Diens zonen Hannes, Henk en Toon kwamen daarna. Achterkleinkind Truus van Drikus van Middelaar is in 2019 al meer dan vijfenvijftig jaar lid van het huidige koor.
Bij de Pommers hebben ze ook een aanzienlijke staat van dienst. Natuurlijk Jan en zoon Frans als vaandeldragers, maar ook Jans broer Gradus (1884-1957), de kruidenier, was een volhouder. Hij was zestig jaar koorlid en bijna dertig jaar penningmeester. Broer Steven was lid tot hij in 1926 verhuisde naar Bilthoven. Nog een zoon van Jan, Arie, was koorlid. Hij overleed in 1947 op 42-jarige leeftijd.
De muziekbibliotheek
Het zangkoor beschikt over een uitgebreide muziekbibliotheek waar sinds jaar en dag een uit de leden gekozen bibliothecaris over waakt. Het is zijn taak om vanuit de bibliotheek de bladmuziek van die dag uit te geven en deze na afloop weer in te zamelen en op te bergen. Deze taak werd van oudsher zo belangrijk geacht dat op de jaarvergaderingen over de persoon die deze functie vervulde werd gestemd. In 1920 was Hein van ’t Klooster hier verantwoordelijk voor. Hij werd in 1924 bijgestaan door Drikus van Dijk, die vanaf 1928 eindverantwoordelijk werd. Hij bleef dit tot 1935, toen Toon van Middelaar het beheer van de bibliotheek op zich nam. In 1950 nam Hendrik Keizer het stokje over tot hij in 1980 te kennen gaf te willen stoppen. Nog datzelfde jaar nam Edy Keet zijn taak over. Hendrik Keizer bleef niettemin koorzanger, totdat hij in 1984 met zijn echtgenote Heintje van Hamersveld naar het bejaardenhuis in Hooglanderveen vertrok. Dat de taak van bibliothecaris veel werk met zich meebracht vermeldde voorzitter Gijs Hilhorst tijdens de jaarvergadering van 28 februari 1985 met de opmerking ‘dat het bibliothecarisschap te zwaar is voor één persoon’. Maar Edy Keet ging plichtsgetrouw door en zie daar! Hij zal in 2020 veertig jaar deze belangrijke taak hebben vervuld. Dat deed niemand voor hem, en voor de jongeren onder ons doet hij dit dus al sinds mensenheugenis! Maar Gijs Hilhorst had toch gelijk. Sinds een jaar of tien is Bep Peterse-Salet hem behulpzaam. De laatste honderd jaar zijn er al met al slechts vijf personen geweest die de functie van bibliothecaris hebben vervuld. Maar die langdurige inzet zullen we verderop nog een paar keer tegenkomen.
Toen in 1945 de toren van de kerk door de Duitse bezetters werd opgeblazen en instortte – daarmee ook de koorzolder met het orgel en de bibliotheekruimte verwoestend – werd het ergste gevreesd voor de liedboeken en de bladmuziek. Echter, onder meer het Groot Graduale, een op groot formaat uitgevoerd boek met Gregoriaanse muziek, aangeschaft in 1928, kon uit de puinhopen van 1945 tevoorschijn worden gehaald en zodanig gerestaureerd dat het weer voor gebruik geschikt was. Uit het jaarverslag over 1945: ‘bij het wegruimen der puinen kwam nog veel te voorschijn, wat door opnieuw inbinden en door herstellen nog bruikbaar bleek’.
Er is kerkmuziek te bewonderen van Mozart, Bruckner, Fauré, Perosi en meer, en die werken zijn uiteraard in de loop der tijd uitgevoerd. Naast de bladmuziek van deze werken beschikt het koor over het gewone Graduale, een liedboek bedoeld voor elk koorlid afzonderlijk. Het uit de kluiten gewassen boek is een verzameling van heel veel Gregoriaanse muziek en is letterlijk ‘zwaar op de hand’ Om dit te ondervangen worden de voor een viering benodigde pagina’s sinds een aantal jaren gekopieerd. Op de vergaderingen wordt regelmatig gevraagd om vernieuwing van het repertoire. Daaruit blijkt de betrokkenheid van de leden met hun koor. Nieuwe stukken betekenen natuurlijk ook opfrissing van de repetitieavonden. Het heeft ook gevolgen voor de bibliotheek, want al die nieuwe muziek moet wel een plaatsje krijgen.
Er was nog ruimte voor een kast erbij in het uitdijende archief. Alle kerkmuziek was in het latijn tot eind jaren vijftig. In die tijd ontstond een stroming binnen de liturgievieringen om over te gaan tot de volkstaal. Lang niet iedereen was het daar mee eens. Het was wel even slikken voor de zangers, toen pastoor Hendriks – hij was al geruime tijd ziek – bij de voorbereidingen voor zijn priesterfeest in 1959 de wens uitsprak dat door het koor op die dag in Hoogland de eerste ´volkszangmis´ gezongen zou worden. Voor hen was dat bijna vloeken in de kerk. Voorwaar een vooruitstrevende wens uit onverwachte hoek. Dat hij kort daarop overleed zal daar geen verband mee hebben gehad. De wens van de pastoor is zo goed als zeker niet ten uitvoer gebracht, want er is geen bladmuziek of andere aanwijzing van te vinden in de bibliotheek.
Bij de introductie van de volkszang was de uitgave van de parochiebundel in 1962 van belang. Uit onderzoek was gebleken dat in de kerken in Nederland totaal verschillende liederen werden gezongen. Het handzame boekje van 255 bladzijden poogde de wildgroei te stroomlijnen. Uit de uitgebreide inhoudsopgave: Gregoriaanse misgezangen en andere Latijnse gezangen, Nederlandse liederen in relatie tot de kerkelijke kalender, en zo meer. Een deel was speciaal voor Hoogland bijeengebracht, compleet met een korte historie van de parochie. Elk katholiek Hooglands huisgezin werd geacht erover te beschikken.
Hoe zag de agenda van het zangkoor er uit?
Er was wekelijks op een vaste avond repetitie en op zondag een gezongen eredienst (H. Mis met preek) in de ochtend en laat in de middag het Lof, een dienst met gebeden en gezangen uit het Rijke Roomse Leven. Daarnaast waren er op werkdagen de trouwerijen en begrafenissen. Bij deze laatsten was er een rooster, de zogenoemde ‘beurtzang’. Dan hoefde niet het voltallige koor aan te treden
Er is een tijd geweest dat er 1e, 2e en 3e klas missen waren. Dit had alles te maken met de aankleding van de dienst. Meer of minder bloemstukken, gewone of plechtige gezangen, aantal misdienaars en dergelijke. In het notulenboek van 1920 staat voorin een opsomming van erediensten waarop de 1e klasse van toepassing was. Hieronder vielen de nachtmis in de Kerstnacht, de hoogmissen van Pasen en Pinksteren, de opening en sluiting van missieweken en het veertigurengebed met daarmee gelijkgestelde oefeningen. Daarnaast bestond nog een 1e klas huwelijks- of uitvaartmis. Bij de minder uitgebreide vieringen, de 2e en 3e klas, hoefden er minder zangers aanwezig te zijn.
Tot halverwege de jaren vijftig van de vorige eeuw kenden de rooms-katholieken een aantal kerkelijke feesten die als een zondag werden beschouwd en waar een plechtige eredienst met koorzang bij hoorde.
Traditioneel was de sacramentsprocessie op de eerste zondag van juni. Hierbij trokken de kerkgangers vanuit de kerk naar buiten om langs een vastgestelde route daar weer naar terug te keren. Voor de processie werd een orde van dienst opgesteld, die de volgorde van de deelnemers aan de processie aangaf en ook welke liederen men op welk moment zong. De muziekvereniging nam voor het gedeelte in de buitenlucht de plaats in van het kerkorgel, dat immers moeilijk mee kon. De route was versierd met vlaggen, vaandels en erepoorten. De stoet trok altijd grote belangstelling. Deze processie is er nog steeds, maar wel in, laat ons zeggen, ingekorte versie. Bijzondere gebeurtenissen waren er ook. Priesterwijdingen van Hooglandse jongens bijvoorbeeld.
Kon er door een koorlid nog wel eens verzuimd worden, dat gold zeker niet voor de directeur en de organist. Dat niet alles te plannen was, blijkt uit het verzoek van een koorlid in 1955 om ‘vroegtijdig bericht bij onverwachte uitvaarten’. Door de jaren heen bleef de oproep klinken van pastoor en directeur om toch vooral de repetities te bezoeken. Ook kwam het voor dat een ingestudeerd stuk op zondag niet uitgevoerd kon worden omdat er te weinig koorleden aanwezig waren. Op vergaderingen werd hier natuurlijk over gesproken. Uit een discussie daarover zegt zanger A: ‘t Is geen opzet als men wegblijft’ en zanger B zegt: ‘t moet opzet zijn om te komen’!
Alles Pro Deo, of toch niet
De financiële kant van de zaak was bijzonder. Als koorlid betaalde je in vroeger dagen geen contributie, maar betaalde je een boete als je verzuimde bij een repetitie of dienst. Vooral door de week gebeurde dat nogal eens. Als er net een koe in de sloot zat of het hooi moest voor de bui binnengehaald worden, dan konden er wel eens gaten vallen in de bezetting. Verder betaalde de pastoor een à tweemaal per jaar een bedrag uit, dat gerelateerd was aan het aantal malen dat er bij een dienst was gezongen. De hoogte van deze vergoeding werd bepaald door de pastoor. We lezen in 1951 dat onder speciale dankzegging aan de pastoor de tarieven aanzienlijk werden verhoogd. Dat gebeurde ook in latere jaren nog eens. Zo ontstond in de regel een batig saldo.
Hiervan werd bladmuziek gekocht, maar zeker zo belangrijk, een jaarlijks uitstapje bekostigd, waarover elders meer. Door de jaren heen werd er op de jaarlijkse ledenvergadering regelmatig gesproken over het al dan niet wijzigen of handhaven van het boetesysteem. Ook kwam wel de vraag langs of de directeur en de organist misschien vrijgesteld zouden moeten worden.
Alles bleef evenwel heel lang bij het oude. Jan Pommer kreeg van het kerkbestuur, na aandringen van zijn broer Gradus (zestig jaar koorlid en dertig jaar penningmeester), een doos sigaren als blijk van waardering. Het kerkbestuur hechtte eraan dat het wel een doos ‘goeie’ sigaren moest zijn.
Nadat er al tientallen jaren over gedebatteerd was, werd in 1968 overgegaan van een boetesysteem naar een jaarlijkse contributie. In 1975 werd de regeling over de vergoedingen door het kerkbestuur gewijzigd. Er kwam een uniforme regeling waar naast de koorzangers ook andere vrijwilligers binnen de parochie, zoals accolieten en collectanten, onder vielen. Maar in 1978 werd er al weer aan dit systeem gemorreld. De jaarlijkse collecte zou komen te vervallen. De vraag was wat dit voor gevolgen zou kunnen hebben voor het voortbestaan van het koor. Was de collecte echt nodig? Een van de leden raadde het bestuur aan om voor het beantwoorden van die vraag maar eens in het kasboek te kijken.
Het jongenskoor
Er is met wisselend succes ook een jongenskoor geweest; dat was geen vast gegeven. We lazen al dat in 1834 Jan van Zeldert koorknaap was. Bij een aantal jaarvergaderingen werd aangedrongen op heroprichting van een jongenskoor. De eerste keer konden we er over lezen in 1925. In 1932 kwam het wederom ter sprake en werd gesteld dat dit idee niet uitvoerbaar was. Naar de oorzaak moeten we gissen, maar het is bijna zeker te wijten aan het gemis van een goede koorleiding. Hiervoor was de inzet van een kapelaan of onderwijzer van belang, maar die moest er dan wel aanleg voor hebben. Probleem was nogal eens dat een kapelaan na een of twee jaar door de bisschop werd overgeplaatst, wat bepaald niet bevorderlijk was voor de continuïteit.
Een met pijn en moeite opgericht jongenskoor kon dan zomaar uiteenvallen, en dat gebeurde dan ook meermaals. Na Jan van Zeldert vinden we in 1933 Drikus van Middelaar van Het Bovenpad in de boeken. Hij was toen 62 jaar en vierde zijn 50-jarig jubileum als zanger. Als we terugrekenen zien we dat hij dus vanaf 1883 koorzanger was. Het is een aanwijzing dat er toen ook een jongenskoor was. Immers, in 1883 was Drikus 12 jaar. In dat jaar werd de nieuwe Sint-Martinuskerk aan de Kerklaan ingewijd. In 1951 kwam er na lange tijd weer een jongenskoor. Het jongenskoor werd overigens door de mannen niet als volwaardig onderdeel beschouwd, wat de pastoor in 1954 tot de opmerking bracht het mannen- en jongenskoor als een geheel te rekenen en niet te beschouwen als twee afdelingen.
De jaarlijkse uitgaansdag en het Caeciliafeest
Al in de eerste notulen uit 1920 werd er gewag gemaakt van een reisje naar Oosterhout en het zojuist geïnstalleerde nieuwe lid Jan Boersen, die meteen secretaris van het bestuur werd, mocht mee ‘op kosten van de pot’. De collectebus op het koor moest bijdragen aan de haalbaarheid. In 1922 werd met algemene stemmen besloten om van de opbrengst van de ‘kerkbus’ een wijwaterbakje te kopen, want dit bleek een zodanig klein bedrag te zijn, daar kon men niet van op stap gaan. Daarna pakte men het anders aan.
Reeds in 1923 organiseerde kapelaan De Wit een reisje naar Amsterdam, Volendam en Marken. In het jaarverslag werd de wens uitgesproken nog vele zulke aangename reisjes te zullen mogen meemaken. Welnu, dat is aardig gelukt. Er kwam een jaarlijkse uitgaansdag, die door een commissie van het koor werd voorbereid. Daarbij werd niet op een dubbeltje gekeken. Er werd een bus gehuurd en tot in het verre Limburg gereden. Jarenlang was de uitgaansdag het hoogtepunt van het jaar. Zelfs meerdaagse reizen zijn er ondernomen. Een enkele maal was het ook de dames vergund om hun echtgenoot te vergezellen. Eens was de aandrang zo groot dat spontaan een ongeplande reis naar Valkenburg werd georganiseerd.
Uit het jaarverslag van 1929: ‘Met veel genoegen kunnen wij terugdenken aan de uitgaansdagen naar Valkenburg. Was in de vorige jaarvergadering in beginsel besloten niet uit te gaan, maar in Concordia feest te vieren, het zomerweer bragt bij allen het verlangen om uit te gaan en wel liefst 2 dagen, hetwelk tot aller genoegen geslaagd is. Evenwel heeft dit uitgaan een schaduwzijde vertoond welke nog steeds niet is opgetrokken, n.l. de toestand der kas.’ In de daarop volgende jaarvergadering werd hier echter met geen woord over gerept, ook niet door het geestelijk gezag. Immers, iedere aanwezige had er zelf met veel genoegen aan deelgenomen! Het jaar eindigde met een negatief saldo van f 72,95.
Na een interessant bezoek aan de haven van Rotterdam in 1966 werd ’s avonds de Taptoe Delft bijgewoond. Er kwam een abrupt einde aan de uitgaansdag toen na afloop bleek dat ‘alles dicht was’.
Sinds mensenheugenis werd ieder jaar op 22 november of daaromtrent het Caeciliafeest gevierd, de feestdag van Sint-Caecilia, patroonheilige van de muziek. De zangers werden dan door de pastoor onthaald op een feestavond op de pastorie. Bij deze feestavonden werd er veel gegeten en gedronken. Laten we zeggen ‘niet caloriearm en niet alcoholvrij’. Lang hoorde er op die dag ook een H. Mis en een ontbijt in Concordia bij. Het was een traditie die er in ieder geval vanaf 1920 al was. In 1968 schafte pastoor Schaepman alles af ‘omdat er inwoning was op de pastorie’. Zou het? Of waren er teveel bijverschijnselen? Voortaan kreeg de penningmeester voor ieder koorlid f 10 van de pastoor, naar eigen goeddunken te besteden. Het bestuur besloot met goedkeuring van de leden om het Caeciliafeest te verplaatsen naar 11 november, op Sint-Martinus dus, en daar dan de grotere meisjes van Cantabilé bij te betrekken.
In de jaren negentig kwam de jaarlijkse fietstocht in de mode en deze is tot op de dag van vandaag een vast onderdeel in het jaar. Hij wordt door een of meerdere leden van het koor zelf georganiseerd. Er is heel wat gefietst in de loop der jaren, tot ver in de omtrek. Zo nu en dan ging het wat verder van huis. Dan kwam er een touringcar aan te pas. Tot besluit was -en is- er een etentje in een van de lokale etablissementen. Hierbij schuiven dan diegenen aan die niet mee kunnen fietsen. In 2017 werd een tweedaags bezoek gebracht aan Menden (Duitsland). Ditmaal niet met de fiets, uiteraard.
De noodkerk en de nieuwe kerk
Uit het jaarverslag over 1945:
‘In de nacht van 19-20 April te 12.10 uur [00.10 uur] lieten de Duitsers onze schone toren in de lucht vliegen, waarmede tevens een deel van de kerk werd verwoest en met name het gehele zangkoor met orgel en alle kerkmuziek onder de puinen bedolven werden … zodat op 8 juli voor het eerst ’s zondag de H.Mis werd opgedragen in de noodkerk, waarbij het koor werd geplaatst aan het Maria-altaar. Intussen werd de restauratie verder ter hand genomen en een noodzangkoor gemaakt links achter in de kerk ’t welk voor het eerst kon worden gebruikt op zondag 16 septermber 1945. Alhoewel het een noodzangkoor is, kunnen wij gelukkig zeggen dat het voor de koorzangers beter voldoening geeft dan het oude zangkoor, nu kan men tenminste de predicatie behoorlijk volgen … alleen het orgel is voor een kerk zeer primitief.’
Op 21 augustus 1955 werd voor de laatste keer de Hoogmis gezongen op het noodkoor. Het werd een afscheid zonder weemoed. De ruimte was klein, ’s winters kon het erg koud zijn, zo zonder verwarming. Dan bevroren op het priesterkoor de plassen lekwater van het dak. Op 2 oktober was de eerste gezongen dienst in de noodkerk van Concordia. Het zangkoor stond nu niet meer veraf, hoog boven de kerkgangers, uit het zicht bovendien, maar er vlak achter. Dit bracht voor sommige koorleden wel wat aanpassingsproblemen met zich mee. De pastoor riep maar weer eens op tot gepast gedrag, het koor ‘zijnde de vertegenwoordigers van de parochie’.
Het noodorgel was een zogenaamd trapharmonium. De luchtstroom voor het aanblazen van de orgelpijpen werd door de organist geproduceerd door het bewegen van twee voetpedalen. Dit orgel verhuisde mee naar de noodkerk in Concordia en werd nadien nog gebruikt bij de repetitieavonden op de bovenzaal in hetzelfde Concordia.
De noodkerk in Concordia
In de periode van de wederopbouw van de kerk (1955-1957) werden de erediensten gehouden in de grote zaal (Langenoordzaal) van – toen nog parochiehuis– Concordia. Aan de Kerklaanzijde was een altaar opgesteld en daar tegenover, op het podium, was ruimte voor het koor en het orgel. Bovendien stond daar ook nog een biechtstoel. In de zaal waren twee rijen banken opgesteld voor de kerkgangers. De ruimte was beperkt, maar er viel nu eenmaal weinig te kiezen.
De nieuwe kerk
Op 5 september 1957 werd onder grote belangstelling de nieuwe kerk ingewijd door Z.H.E. Mgr. Dr. B.J. Alfrink, aartsbisschop van Utrecht. Het Sint-Martinuskoor zong in de plechtige avondmis hierna, tesamen met het jongenskoor en voor het eerst met dames, de Missa Secunda Pontificas van Lorenzo Perosi (1872-1956).
Pastoor Hendriks (links) ontvangt aartsbisschop Alfrink
aan het begin van de Hamseweg
om samen naar de nieuwe kerk aan de Kerklaan te rijden.
(collectie Historische Kring Hogland)
De voorzitters
Van oudsher was de pastoor van de parochie de baas over het kerkkoor. Zijn titel was ‘president’. Hij leidde de jaarvergaderingen, besliste over benoemingen en installeerde nieuwe koorleden. Allemaal heel officieel. Nee, ook hier gebeurde er niets zonder goedkeuring van de pastoor. Dat duurde tot het afscheid van pastoor Schaepman in 1974.
Gijs Hilhorst
Gijs Hilhorst werd eigenlijk al voorzitter zonder dat hij het in de gaten had, bij het vertrek van pastoor Schaepman. Na diens emeritaat verzocht het nieuw aangetreden pastorale team hem bij monde van pater Van Dorst om de jaarvergadering voor te zitten. Toen moet hij ook officieel voorzitter zijn geworden, want in de verslagen werd hij sindsdien steevast zo genoemd. Van Dorst bleef wel betrokken en bleef ook president heten, zoals zijn voorgangers. Pas in 1980 ondertekende Gijs Hilhorst, en niet de pastor, de notulen van de jaarvergadering. Hij heeft het kerkkoor door moeilijke tijden geloodst. In zeker opzicht behoudend en gehecht aan de oude waarden, maar ook met oog voor de ontwikkelingen in het kerkelijk leven en in de lokale parochiegemeenschap. Hij was daar heel realistisch in.
Gijs Hilhorst vond in 2004 dat het na dertig jaar welletjes was geweest en stelde zich niet meer herkiesbaar. Hij bleef wel zingen bij ‘zijn’ Sint-Martinuskoor, wat hij al vanaf 1954 deed. Naast het koor was Gijs Hilhorst ook op andere terreinen actief als bestuurslid of adviseur.
Op 29 april 2010 werd hij voor zijn vele verdiensten voor de gemeenschap benoemd tot lid in de Orde van Oranje Nassau. Een gezellig samenzijn van de koorleden in de tuin van Bea en Anton van de Hoef op Coelhorst sloot op 30 juni 2011 het seizoen af. Toen gebeurde het onverwachte. De volgende middag bereikte de koorleden het bericht dat Gijs Hilhorst die nacht thuis in zijn slaap was overleden.
Joop Tondeur
Bestuurslid Joop Tondeur wordt in de bestuursvergadering van 8 april 2004 tot de nieuwe voorzitter gekozen. Er liggen dan voor het koor mooie zowel als moeilijke jaren in het verschiet. Als we bij het voorzitterschap van Gijs Hilhorst al spreken over moeilijke tijden voor het koor, dan is daar onder voorzitter Joop Tondeur zeker niet minder sprake van.
De vele veranderingen in de liturgie, het komen en gaan van pastors, het samenvoegen van de parochies en de verschillende meningen van de koorleden over tal van zaken zorgen ervoor dat de voorzitter zijn handen vol heeft om het eenieder naar de zin te (blijven) maken. Dat lukt niet altijd en naast de komst van nieuwe leden zijn er koorleden die afhaken. Soms uit onvrede over de veranderende manier van de liturgische vieringen, waar het koor op zich buiten staat. Verhuizing, overlijden en afnemende gezondheid zijn andere oorzaken. Allemaal dingen waar een voorzitter weinig invloed op kan uitoefenen. De goedbezochte jaarvergaderingen echter verlopen zoals jaarvergaderingen meestal verlopen tot aan de rondvraag. Maar eenmaal zover gevorderd komen de koorleden met ideeën en suggesties en nemen ze geen blad voor de mond om hun mening kenbaar te maken. Kortom, een levendige avond met betrokken koorleden.
Voorzitter Joop Tondeur heeft na de sluiting van de jaarvergadering altijd nog iets voor de aanwezigen in petto in de vorm van een presentje, begeleid door een passend, opwekkend woord.
Om ongeacht welke vereniging draaiende te houden zijn er nog twee functies onontbeerlijk, die van secretaris en penningmeester. De oudst bekende secretaris van het Sint-Martinuskoor (dat toen nog niet zo heette) is de reeds genoemde Jan van Zeldert, die tussen 1850 en 1900 het secretariaat vervulde.
Dan slaan we een stukje over en komen in 1920 Jan Boersen tegen, die aan bleef tot 1951 en 116 pagina’s van het notulenboek vulde met zijn kleine, verzorgde handschrift. Hij werd opgevolgd door Antoon van ’t Klooster, welke echter al in 1953 naar Amersfoort vertrok. Zijn plaats werd ingenomen door Frans Pommer.
In 1975 kwam Truus van Middelaar hem aflossen. Zij zat in het bestuur van meisjeskoor Cantabilé en werd na de fusie van 1975 secretaris van het nieuwe bestuur. Zij bleef tot op heden deze belangrijke, coördinerende functie vervullen, al meer dan veertig jaar! Over de fusie komen we later in dit verhaal nog te spreken.
Penningmeester was van 1920 tot 1950 Gradus Pommer, broer van dirigent Jan Pommer. Hij nam toen afscheid van het koor. en Antoon van Middelaar volgde hem op.
Antoon van Middelaar was lid geworden van het zangkoor in 1928 en trad in 1935 toe tot het bestuur. Naast zijn vele werk als bestuurslid, bibliothecaris en penningmeester was hij in de eerste plaats een trouw koorlid. In 1978 kreeg hij de pauselijke onderscheiding Pro Ecclesia et Pontifice wegens zijn 50-jarig lidmaatschap.
In 1969 werd Gerbrand Ebbenhorst penningmeester tot de fusie met het meisjeskoor in 1975.
Toen nam Anita Koller het stokje over en penningmeester is zij nog steeds, ook al meer dan veertig jaar!
Het is opvallend dat door de jaren heen de belangrijkste functies binnen de vereniging gedurende een lange reeks van jaren door dezelfde personen vervuld blijven. Of dat nu voorzitters, dirigenten, secretarissen, penningmeesters, organisten of bibliothecarissen betreft. ‘De harde kern’ heet dat tegenwoordig. Het zangkoor mag er blij mee zijn. Trouwens, de overige koorleden kunnen ook zomaar dertig jaar of langer lid zijn!
De directeuren
Elk muziekgezelschap, groot of klein, heeft een dirigent nodig. Om de repetities te leiden en om tot een goede uitvoering te komen. Zo ook het zangkoor. Een aantal daarvan is bekend. Dat het aanvankelijk de kapelaan was, moge blijken uit de volgende berichten:
De Eembode van 28 december 1901
‘Kerknieuws. Vrijdag 20 Dec. heeft de uitvaart en begrafenis plaats gehad van onzen beminden Herder, den Zeereerw. Heer H.J. Pieck. Een twintigtal H.H. Geestelijken woonden de plechtigheden bij. Het zangkoor zong onder directie van den Weleerw. Heer J.H.M. Hagen, vroeger Kapelaan alhier, thans te Arnhem, op voortreffelijke wijze het onovertroffen Gregoriaansche Requiem.’
De Eembode van 11 september 1909
‘Onze Kapelaan, de Weleerw. heer G. A. F. Gowthorpe, is benoemd tot Kapelaan te Elst. Slechts negen maanden is Z. Eerw. hier werkzaam geweest, maar toch mogen wij gerust zeggen, dat de parochianen van Hoogland hem noode zien heengaan. Ons zangkoor is hem veel, zeer veel verplicht. Z. Eerw. is een uitmuntend zanger en kenner van muziek en door deze talenten en door zijn onvermoeiden ijver heeft hij in den korten tijd van zijn verblijf alhier ons koor opgevoerd tot een hoogte, dat het met de beste koren kan wedijveren. J.l. Zondag werd na de Hoogmis een “Te Deum Laudamus” gezongen, waarbij Z. Eerw. dirigeerde en waarvan ieder kenner moest getuigen: “Er is schoon gezongen”.’
Jan Pommer, aannemer van beroep.
Hij was geboren op 12 juni 1879. In 1889 werd hij lid van het jongenskoor en dus al op jeugdige leeftijd muzikaal aktief. Tien jaar later was hij zelfs een tijdje organist. In 1917 werd Jan directeur van het Sint-Martinuskoor. Hoe kon dat? Wie leidde hem op? Volgens kleinzoon Jan Pommer speelde de reeds eerder vermelde Sint-Gregoriusvereniging hier een belangrijke rol bij. Ontelbare malen moet hij de smalle wenteltrap in de toren zijn opgegaan. Alhoewel, bij een voorzichtige telling komen we zo rond de achtduizend keer! Onder zijn leiding bereikte het zangkoor een hoog niveau. Dusdanig hoog dat op 17 september 1939 de KRO de zondagse radiouitzending van een gezongen H. Mis vanuit de Hooglandse kerk uitzond. Secretaris Jan Boersen schreef in zijn jaarverslag over dat jaar: ‘zulks gaf weliswaar veel extra werk, maar we hebben de voldoening mogen smaken dat wij veel tevredenheidsbetuigingen mochten vernemen over de uitvoering zowel van Gregoriaans als van muziek’. Ook in 1981 werd er een gezongen H. Mis uitgezonden vanuit Hoogland. Ditmaal door de KRO Televisie met medewerking van het Sint-Martinuskoor. Nu onder leiding van Frans Pommer.
Jan Pommer was een op en top musicus, die er helemaal in op kon gaan. Een lied dat hij graag uitvoerde was het Popule Meus, een Gregoriaans lied bij Goede Vrijdagvieringen, dat vemoedelijk a capella werd gezongen, moeilijk dus. Op zekere Goede Vrijdag verliep dit minder goed. In de gewijde sfeer van de viering hief Pommer in opperste concentratie zijn dirigeerstok voor de inzet, toen de deur van de koorzolder plotseling openging en er nog een zanger binnenkwam, te laat. Deze verontschuldigde zich hardop met de mededeling dat hij niet eerder kon komen, omdat zijn paard een hengstveulen ter wereld had gebracht. Jan Pommer – hij had al zo’n hekel aan telaatkomers – werd zo kwaad dat hij zijn dirigeerstok kapot sloeg op de lessenaar. Het lied klonk ook op zijn uitvaart.
Hij trad af in 1947 en er was een groot feest. Hem werd door pastoor Hendriks de pauselijke onderscheiding Pro Ecclesia et Pontifice opgespeld uit erkentelijkheid voor zijn jarenlange, niet aflatende inzet voor het Sint-Martinuskoor. Nadat de kruitdampen van zijn afscheidsfeest in Concordia waren opgetrokken, bleek het nodig te zijn de kosten ervan gedeeltelijk door te schuiven naar het volgende jaar. Jan Boersen, de beheerder van Concordia, tevens koor- en bestuurslid, moest een jaar wachten op het resterende deel van de nota. De jaarlijkse uitgaansdag kwam hierdoor ook te vervallen. Tot opvolger benoemde de pastoor Frans Pommer, zoon van Jan. Het jaarverslag van 1948 vermeldt: ‘Het afscheidsfeest van onze directeur had zoveel van de pot gevergd, dat deze er uit zag als de schatkist van Lieftinck’.
Jan Pommer overleed op 11 september 1966 op 87-jarige leeftijd. Hij was zestig jaar lid geweest en dertig jaar directeur. Zijn uitvaart was een grote plechtigheid, waaraan het voltallige koor, alsmede de muziekvereniging Sint Caecilia, een bijdrage leverde.
Frans Pommer, aannemer van beroep
Frans was koorlid van 1933 tot 1947, directeur van 1948 tot 1951 en van 1969 tot 1988. Ook hij volgde voordien al cursussen koordirectie bij de Sint-Gregoriusvereniging. Frans was nog maar een paar jaar directeur, toen pastoor Hendriks in zijn plaats de nieuwe hoofdonderwijzer Zwartkruis van de jongensschool als directeur aanstelde. Symbolisch misschien, maar juist toen werd de laatste bladzijde van het eerste notulenboek van het zangkoor volgeschreven. Het besluit van pastoor Hendriks had, niet geheel onbegrijpelijk, kwaad bloed gezet. Frans kwam wel naar de repetities onder Zwartkruis, maar meezingen was meestal een brug te ver. Lang bleef het onrustig onder de koorleden.
In 1960 werd het meerdere koorleden te bar. Ze vonden het een onprettige toestand worden. De pastoor deed een beroep op zijn loyaliteit en vroeg hem om over de kwesties heen te stappen en voortaan weer mee te zingen. Frans heeft dat toen beloofd. Al met al was hij toch een stukje gezag kwijtgeraakt, maar dat werd gerepareerd met de woorden: ‘Als Frans op het directiebankje staat, heeft hij de leiding, en niet de organist’. Frans Pommer bleef wel de bruilofts- en uitvaartdiensten dirigeren die, zoals gebruikelijk, doordeweek plaatsvonden.
Zowel na het vertrek van Zwartkruis (zie hieronder) als na de periode Schrijer was er voor Frans een belangrijke taak weggelegd als waarnemend directeur.
De tweede periode kon niet echt waarnemend worden genoemd. Hij bleef dat van 1969 tot 1988! En dan valt afscheid nemen zwaar. In zijn dankwoord op de afscheidsreceptie als directeur legde hij er nog eens de nadruk op dat hij wel zou blijven dirigeren bij rouw- en trouwdiensten. Frans stopte ook niet met koorzingen en ontving op 20 juni 1993 de gouden Gregoriusspeld vanwege het feit dat hij zestig jaar lid van het Sint-Martinuskoor was.
Dat de Pommers zeer verknocht waren aan het koor moge duidelijk zijn, maar er waren grenzen aan hun incasseringsvermogen. In de familie doet de volgende anekdote de ronde. Grootvader Frans Pommer (1848-1924) zat op het koor, kon als enige noten lezen en kreeg een conflict. Uit protest ging hij een aantal zondagen zingen in de protestantse kerk op De Ham.
Trouwens, over protest gesproken. Frans Pommer kon met smaak vertellen dat er eens door het koor gestaakt is. Het ging waarschijnlijk over de opvolging van de directeur of de organist. Enfin, bij de gezongen eredienst op zekere zondag daarna stond het zangkoor als uiting van protest tegen de gang van zaken achterin de kerk, beneden en niet boven op de koorzolder. De pastoor donderde vanaf de preekstoel: ‘Wee degenen die de gave Gods gekregen hebben en die niet gebruiken!’ Het is niet bekend hoe het afliep.
Antoon Zwartkruis, hoofdonderwijzer
Meester Zwartkuis was hoofd van de rooms-katholieke jongensschool Sint-Henricus aan de Kerklaan. Zwartkruis verhuisde na de zomervakantie van 1951 met zijn gezin van Enkhuizen naar Hoogland. De voornaamste reden hiervoor was dat er daar geen katholiek voortgezet onderwijs was, het dichtstbijzijnde was in Hoorn. In Hoogland was een vacature ontstaan en zo kwam hij hier terecht. Pastoor Hendriks benoemde hem al spoedig tot directeur van het zangkoor. In de beginjaren van zijn aanstelling was het niet eenvoudig en werd zijn leiding niet door iedereen geaccepteerd. Dat bracht de pastoor er in 1954 op de jaarvergadering toe allereerst op te roepen de onderliggende verhoudingen te verbeteren en zich uit te spreken over wat er wringt, en vervolgens ook de directeur te verzoeken minder formeel te zijn. ‘We zijn hier op ’t platteland en niet in de stad.’ Ergens had de pastoor dit over zichzelf afgeroepen door de nog niet zo lang geleden aangestelde directeur Frans Pommer terzijde te schuiven, ten faveure van Zwartkruis. Daar zal hij niettemin een goede reden voor gehad hebben. Mogelijk wilde hij weer een jongenskoor, maar dat is gissen.
Zwartkruis was een liefhebber van de zangkunst. En ziedaar, hij zorgde er al kort na zijn aanstelling in 1951 voor dat er inderdaad een jongenskoor kwam. Met Kerstmis 1951 stond er na 25 jaar weer een jongenskoor op de koorzolder, zo vermeldt het jaarverslag van dat jaar. Hij leerde, uiteraard na schooltijd, de knapen noten lezen en partijen zingen, later ook met meisjes erbij.
Er was bij de inwijding van de nieuwe parochiekerk in 1957 een plechtige gezongen H. Mis met vierstemmige muziek van Perosi.
Bij het repeteren van de Gregoriaansee gezangen kregen de zangers soms steun van zeer groot uitgeschreven bladmuziek, die Zwartkruis thuis in de huiskamer op de eettafel vervaardigde. Zoals zoon Paul zich herinnert: ‘dan moest alles van tafel’. Het laat zich denken dat zoiets niet altijd zonder gemor ging. Het Gregoriaans werd en wordt genoteerd op een notenbalk met vier lijnen in plaats van vijf en de noten zelf zijn vierkant. De muziek stond op een grote lessenaar, die met een draaibare muurbeugel vooraan rechts op het koor op een zodanige hoogte was aangebracht, dat de muziek, en de tekst niet te vergeten, voor iedere zanger goed zichtbaar was. Zo is het nog steeds. Typisch was het spraakgebruik over de aanduidingen. Gregoriaanse muziek heette ‘Gregoriaans’ en alle andere kerkmuziek heette ‘muziek’. Voorjaar 1962 meldde Zwartkruis dat hij ging stoppen als directeur van het koor. In zijn opvolging was al voorzien. Het werd de heer Joop Schrijer uit Soesterberg, die binnen afzienbare tijd in Hoogland zou komen wonen. Tot zolang benoemde pastoor Schaepman Frans Pommer tot waarnemend directeur.
Joop Schrijer (1962-1969)
Al twee jaar was Joop Schrijer dirigent van muziekvereniging Sint-Caecilia en dus al bekend met het Hooglandse reilen en zeilen, toen hij werd aangezocht om directeur van het Sint-Martinuskoor te worden. Hij ging voortvarend te werk. Al bij zijn benoeming en nog voor hij naar Hoogland kwam, kreeg Schrijer ook de directie over het jongens- en meisjeskoor. Reeds in de Kerstnacht van 1962 voerde het gezamenlijke koor onder zijn leiding de Choralmesse van Anton Bruckner uit.
Hij werd op 6 juni 1963 officieel geïnstalleerd. Dat was trouwens een goed jaar voor het koor, met dien verstande dat er toen in Hoogland een onderzoek is gedaan naar de animo onder de jongeren voor muzikale vorming en ontwikkeling. Dit had als resultaat dat er zich acht mannen als aspirant opgaven. Ook het dames- en kinderkoor kreeg daardoor een flinke uitbreiding.
Begin jaren zestig was het onduidelijk wat de positie van de volkszangmis zou worden. ‘Het is nog rommelig in de liturgieviering, maar over een jaar weten we waarschijnlijk wel iets meer.’ Er werden afspraken gemaakt tussen pastoor en zangkoor. Zo was er een periode dat er tweemaal per maand in het Nederlands werd gezongen. Het heeft meerdere jaren geduurd, voordat men aan de nieuwe situatie gewend was, maar het er mee eens zijn was niet hetzelfde. Directeur Schrijer moest hier zijn eigen weg in zien te vinden en vroeg de koorleden om solidariteit.
In 1964 organiseerde Schrijer op 13 en 14 november muzikale uitvoeringen, waaraan naast de zangkoren van Sint-Martinus ook muziekvereniging Sint Caecilia en de Christelijke Zangvereniging Zang en Vriendschap onder leiding van dhr. Koops deelnamen. Deze dagen werden als zeer geslaagd beschouwd. De weemoed over ‘de goede oude tijd’ sleet bij sommige koorleden maar zeer langzaam. Bij het plechtig lof op Eerste Kerstdag 1968 kreeg het zangkoor orkestbegeleiding. Uit protest zongen enkele leden niet mee. In 1969 stopte Schrijer bij het Sint-Martinuskoor.
Zoals eerder vermeld was Frans Pommer van 1969 tot 1988 waarnemend dirigent. Nadat Frans Pommer op 1 augustus 1988 was teruggetreden, ging men uiteraard naarstig op zoek naar een nieuwe directeur, inmiddels dirigent genoemd. Deze was echter niet onmiddellijk beschikbaar en daarom was de heer Henk de Jong uit Hilversum aangezocht voor de overbruggingsperiode. Op 18 december vond een geslaagd kerstconcert plaats in de Sint-Martinuskerk. De ontsteltenis was groot, toen het bericht kwam dat hij nog diezelfde avond plotseling was overleden. Bij de reeds geplande deelname aan de nachtmis in verzorgingshuis De Liendert stond Frans Pommer weer voor ‘zijn’ koor.
Ronald de Haan, musicus
Het dienstverband van Ronald de Haan ging eigenlijk in op 1 januari 1989. Maar door het onverwachte overlijden van zijn voorganger De Jong stond hij reeds bij de generale repetitie voor de kerstvieringen van 1988 voor het Hooglandse koor. Vanuit zijn muzikale basis, gelegd op het Utrechts Conservatorium, was hij al vroeg begonnen met het dirigeren van koren en orkesten en met zijn inmiddels opgebouwde ervaring bracht hij deze grote uitdaging tot een goed einde. Hij bracht geleidelijk aan meer variatie in het repertoire en had daarbij de geest van de tijd mee.
[afb32]
Onder zijn stimulerende invloed begon het koor na 1990 de wereld buiten het Hooglandse kerkgebouw te ontdekken. Er kwamen concerten met andere koren. Het orgel had het niet altijd meer alleen voor het zeggen, want strijkers en blazers werden toegevoegd bij het uitvoeren van missen van klassieke componisten. Er vonden uitwisselingen plaats en gastoptredens. Kortom, er vond verbreding plaats van de muzikale invulling. De koorleden hadden er zo hun mening over. De avontuurlijken juichten dit toe, maar hun behoudende collega´s vonden het maar niets. Voorzitter en dirigent hadden het er druk mee om de neuzen dezelfde kant op te houden.
Op de jaarvergaderingen kreeg en krijgt Ronald de Haan altijd spreektijd om zijn programma toe te lichten en om in te gaan op vragen en opmerkingen van de leden. Speciaal het hoe en waarom van het beleid werkt dan verhelderend.
Aan het begin van de 21e eeuw ontwikkelden er zich grote veranderingen in het katholieke deel van de bevolking van Nederland. Hierdoor moesten er ingrijpende reorganisaties plaatsvinden in de structuur van de Nederlandse kerkprovincie. Dit merkte ook de parochie van Sint-Martinus in Hoogland. Er werden onder meer veranderingen doorgevoerd in de wijze van de liturgievieringen. Merkwaardig was het feit dat tegelijk met het teruglopende kerkbezoek er meerdere (tot wel vijf!) koren kwamen, die allemaal hun deel van de beschikbare vieringen wilden invullen. Er moest derhalve een rouleersysteem komen. Er moesten schema’s komen met aanwijzingen over wat er gezongen moest worden bij welke gelegenheid. Snel wisselende pastores en liturgiegroepen hadden ook nog zo hun persoonlijke wensen.
Het Sint-Martinuskoor, beknot in het aantal vieringen, zocht regelmatig zijn toevlucht in het begeleiden van vieringen elders – onder meer in zieken- en bejaardenhuizen – als er soms wekenlang niet in de eigen kerk gezongen kon worden. Maar de eigenheid van het koor, een kerkkoor, mocht niet verloren gaan, juist niet. Daarvoor werd gewaakt met bijvoorbeeld deelname aan de ‘Dies Gregoriana’, studiedagen speciaal voor de Gregoriaanse muziek.
Het jaarlijkse kerstconcert werd meer dan vijfenveertig jaar verzorgd door het Sint-Martinuskoor in samenwerking met Zang en Vriendschap, het koor van de hervormde kerk en muziekvereniging Sint-Caecilia. Vergrijzing eiste echter zijn tol. Vanaf 2014 werd op het jaarlijkse kerstconcert de zang uitgevoerd door een projectkoor, met het Martinuskoor als basis, onder leiding van Ronald de Haan.
En zijn leiding is bevallen, want dertig jaar later is hij nog steeds dirigent van het Sint Martinuskoor. Niet gehinderd door de weergoden, of toch? Een keer is het gebeurd [januari 1990, CvL] dat bij een zeer zware storm de provinciale weg over de Utrechtse heuvelrug geblokkeerd was door grote omgewaaide bomen en hij niet naar Hoogland kon komen.
Edy Keet
Het koor heeft de luxe van een 2e dirigent voor het geval dat Ronald de Haan andere verplichtingen heeft. Dan kan een beroep worden gedaan op Edy Keet, de bibliothecaris. In 2007 heeft hij met goed gevolg zijn eerste directie-examen afgelegd en sindsdien kan hij het koor leiden op doordeweekse dagen en soms op zondag.
Het orgel en de organisten
Omdat het kerkorgel erg belangrijk is voor het zangkoor, er bijna een twee-eenheid mee vormt, past het binnen de geschiedenis van het koor om ook het orgel en de organisten te portretteren.
Het orgel in de Sint-Martinuskerk is in 1957 speciaal voor deze kerk gebouwd door de firma Elbertse, orgelbouwer uit Soest, ter vervanging van het in april 1945 verwoeste orgel. Het omvat 25 registers, 2 klavieren en 1772 pijpen, waarvan de langste 5,80 m is en de kortste 1 cm.
In 1995 werd bij het jaarlijkse onderhoud duidelijk, dat er wat moest gebeuren met het orgel. Naast andere mankementen bleken essentiële delen van de orgelkast, de basis zeg maar, door houtworm te zijn aangetast. Pogingen om de kevertjes ter plaatse de baas te worden gaven geen goed resultaat. Een restauratie zou kostbaar worden, maar er was geen alternatief, ja niets doen. Het zou het einde hebben betekend. Er kwam een orgelfonds dat op 3 november 2013 een benefietconcert organiseerde met behulp van vele vrijwilligers en de belangeloze medewerking van gerenomeerde solisten. Eind 2014 volgde een zeer geslaagde orgelmarathon van 24 uur. Er was grote belangstelling voor het slimme idee om orgelpijpen te adopteren. Een jaar later kon de restauratieopdracht gegeven worden en kon het megaproject van start gaan. Eind 2016 werd de grondige restauratie voltooid en begin 2017 werden wederom met een concert de laatste gelden verworven om het geheel gerestaureerde orgel te kunnen bekostigen. Het orgelfonds blijft bestaan om toekomstig onderhoud te kunnen laten uitvoeren.
Jan van Middelaar (1869-1931)
Hij was landbouwer op boerderij De Geer en een telg uit de zeer muzikale familie Van Middelaar. Welke boer had een piano op de heerd staan? Hij was vanaf 1891, al op 21-jarige leeftijd, organist van de Sint-Martinuskerk. Door ziekte moest hij verstek laten gaan op het meerdaagse uitje van augustus 1931 en kort daarna overleed hij. Hij was ruim veertig jaar organist geweest en zijn mede-koorleden waren erg ontdaan, want hoe nu verder? Toen de nood het hoogst was, was de redding nabij. Er kwam een nieuwe organist, uit de eigen parochie.
Gerard van Hamersveld (1905-1975)
Hij was de redder in de nood en volgde in 1931 zijn illustere voorganger Jan van Middelaar op. Gerard was toen 26 jaar. Hij kwam uit de grote, zeer muzikale familie Van Hamersveld, die destijds resideerde aan de Coelhorsterweg in café ’t Hoekje, nu De Plank geheten. Gerard werd in de volksmond ook wel aangeduid met Gerard Hoekje, vandaar.
Zijn vader, Gijs van Hamersveld, was organist bij de Sint-Josephparochie in Hooglanderveen. Uit dat grote gezin stamde ook zijn broer Cees, de pianospelende klompenmaker op de splitsing van de Hamseweg en de Zevenhuizerstraat. Gerard was muziekleraar, naast organist van de Sint-Martinuskerk. Hij gaf les aan huis, piano en accordeon. Voor de organist gold hetzelfde als voor de directeur, hij moest er altijd zijn. De zondagse gezongen mis, het lof, de repetities, de bruiloften, de begrafenissen, de koude noodkerk op winterse dagen. Als je dat dan eenenveertig jaar hebt gedaan en daarvoor zeer terecht een pauselijke onderscheiding hebt gekregen, is de tijd gekomen om er in 1972 een punt achter te zetten. Een moeilijk besluit, want hij wist als geen ander dat het lastig zou worden om een opvolger te vinden. Mede daarom zegde hij toe om bij huwelijken en begrafenissen beschikbaar te blijven. Een hele geruststelling voor de parochie, want deze voor de betrokkenen zeer persoonlijke gebeurtenissen lieten zich uiteraard niet een jaar vooruit plannen. Hij bleef dit doen tot zijn overlijden in 1975.
Kees Romijn
De jonge Kees Romijn uit Amersfoort werd bereid gevonden om hierna het orgel te komen bespelen. Een enthousiaste jongen met liefde voor de kerkmuziek. Echter, een jaar later werd hij opgeroepen voor militaire dienst. Vervolgens vond overplaatsing naar Assen plaats en allengs werd het steeds lastiger voor hem. In 1975 ging het niet meer en bedankte hij. Kees Romijn viel toch nog wel eens in als de nood hoog was. Hij overleed in 2008.
Met behulp van verschillende organisten, zoals Guus Blok, Rudolf Ottens, Jos van de Berg , Wim Wakelkamp en Jan Schuring, konden de doordeweekse gezangen uitgevoerd blijven, ook in latere jaren.
Jaap Reussien
Jaap ging het orgel bespelen op de repetities en de zondagen, terwijl Guus Blok de doordeweekse diensten zou doen. Blok bleef dit doen tot zijn overlijden in 1984. In 1992 gaf Reussien aan te willen stoppen bij de repetities en zondagsvieringen, maar hij bleef nog wel de rouw- en trouwdiensten doen. Bea van de Hoef verving hem zo nodig.
Bea van de Hoef-Tolboom
Bea groeide op op boerderij Sneul in Nieuwland, waar haar vader Gerard Tolboom boer was en waar haar moeder was geboren. Gerard Tolboom was al in 1948 koorzanger geworden. Bea volgde eerst muzieklessen bij Gerard van Hamersveld en daarna een aantal jaren bij verschillende andere muziekleraren, speciaal voor orgel. Eind jaren zeventig was zij voor het eerst in de Martinuskerk te beluisteren bij het Hooglandse Jongerenkoor en het koor Tussenkoor. Vanaf 1990 was zij organist bij het Sint-Martinuskoor en op 15 maart 1993 kreeg zij haar vaste aanstelling van het kerkbestuur.
Bea maakte ook deel uit van het orgelfonds, dat zo succesvol was bij de fondswerving voor de restauratie. De overige leden van dit fonds waren Henk Kruisselbrink, Sjaak van Wegen, Truus van Middelaar en Theo Keizer.
Het samengaan van de heren- en dameskoren
Bij de inzegening van de herbouwde Sint-Martinuskerk, op 5 september 1957, waren er naast de mannen en jongens dus voor het eerst ook meisjes present. In 1959 was het zover dat dit meer structureel werd. Dat was een uitvloeisel van de invoering van de volkstaal in de liturgie. Het mannenkoor beschouwde zich niettemin als het enige echte koor en zag het met lede ogen aan. De secretaris schreef: ‘Konden wij vele jaren achtereen zeggen, aan het Gregoriaans werd de meeste aandacht besteed, tegenwoordig komt dit m.i. aardig in de verdrukking. ’t Is zoveel mogelijk repeteren voor uitvoeringen met dames- en kinderkoor, en voor de rest schiet er dan weinig tijd over voor het mannenkoor, het koor.’ Toch werd ook toen al voorzichtig geopperd of niet ook vrouwen door de week de taak van de mannen zouden kunnen verlichten. Echt van de grond kwam het niet, het bleef incidenteel.
Cantabilé
Het Hooglandse meisjeskoor, Cantabilé genaamd, was een zelfstandig, maar informeel koor en op een gegeven moment (1962) vonden de meisjes dat er een bestuur moest komen. Er was veel animo om mee te zingen. De aanwas ging als vanzelf als je te oud werd voor het kinderkoor. Het was een actieve vereniging. Op 8 oktober 1967 kwam uit Duitsland het Städtischer Chor Peine voor een optreden naar Hoogland. Er was een gezamenlijk concert in Concordia en de gasten werden voor de nacht ondergebracht bij Hooglandse gezinnen. De organisatie had heel wat voeten in de aarde, want meisjes mochten bijvoorbeeld niet worden ondergebracht in een gastgezin waar alleen jongens waren. Het plan was om het jaar daarop een tegenbezoek aan Peine te brengen, maar dat ging om financiële redenen helaas niet door.
In 1968 besloot het bestuur van het Sint-Martinuskoor ‘om enkele malen per jaar’ contact op te nemen met het bestuur van het dameskoor Cantabilé, dat al wel van tijd tot tijd samen met de mannen zong. Het begon ook een beetje te dringen, want het mannenkoor telde steeds minder leden, wervingsacties leverden niets op.
Fusie
In 1973 vonden er nadere oriënterende besprekingen plaats tussen de besturen en er volgde een ledenraadpleging. Besloten werd om in principe samen te gaan met een proeftijd van een jaar. Er viel het nodige te bespreken aangaande rechten en plichten, en hoe de financiële kant te regelen. De officiële fusie vond plaats op 13 februari 1975. Iedereen, ook een enkele scepticus, was blij dat weer over een groot koor kon worden gesproken. Het moeilijkst was het om af te spreken wie wanneer wat zou zingen. De mannen wilden graag het Gregoriaans in het repertoire houden, niet vreemd bij zo’n oude traditie. Maar goed, al pratende kwamen er werkbare afspraken over.
Boven of beneden
Inmiddels was er ook een zaterdagavondkoor opgericht. Dit koor zong voorin de kerk, op het priesterkoor, met begeleiding van een piano. Er gingen stemmen op dat misschien ook het Sint-Martinuskoor voorin zou moeten staan. Met name het mannenkoor kon en wilde echter geen afscheid nemen van het kerkorgel en de koorzolder. De afstand tussen orgel en koor zou veel te groot worden. De essentiële communicatie tussen directeur en organist zou bijna onmogelijk zijn. De nagalmtijd in de kerk met zijn mooie gewelven zou problemen opleveren, en eigenlijk wilde men sowieso niet voorin staan.
Een argument dat duidelijker wordt als u de notulen van de jaarvergaderingen van de laatste honderd jaar zou kunnen doorlezen. Bijna jaarlijks klonk de oproep om bij repetities en vieringen niet te laat te komen en om niet te praten, zeker niet luidruchtig. Bij een opstelling voorin de kerk zou dat mogelijk tot ongewenste taferelen kunnen leiden. Enigszins begrijpelijk is het wel. Zeker bij doordeweekse vieringen moesten sommige zangers zo uit hun werk naar een viering. Dan was er niet altijd genoeg tijd om eerst naar huis te gaan om nette kleren aan te trekken. Men stond als zanger hoog en droog achterin de kerk, onbespied op de koorzolder onder de toren. Je hoefde niet op je houding te letten en je kleding kwam daar ook niet zo precies. Als het erg koud was, kon je je jas aanhouden. Niemand zag jou, en ze zouden je ook wel niet horen praten!
Maar zingen dus wel. Soms leidde dit tot merkwaardige effecten. Bij een doordeweekse viering was de bezetting meestal klein. Een van de zangers had bij grote koude de gewoonte om onder het zingen rondjes te gaan lopen over het koor in een poging om warm te blijven. Het kerkvolk beneden hoorde zodoende regelmatig een deel van het geluid wegvallen, omdat de bewuste zanger dan naar de muur zong in plaats van dat het geluid de kerk in kwam.
De accoustiek van de kerk droeg boven de hoofden van de kerkgangers ieder geluid tot helemaal voorin, en dus ook eventuele onbedoelde neveneffecten.
Een aardig verzoek uit die tijd was door een der koorleden tot de pastoor gericht. Hij wilde tijdens een trouwmis graag de preek goed kunnen beluisteren. De pastoor zei: ‘Ik spreek tot het bruidspaar, maar ik wil u wel een paar preken thuis sturen’.
Een nieuwe tijd, een nieuw geluid
Door de nieuwe tijd kwamen er ook steeds meer liederen op de lessenaar met onuitsprekelijke titels en teksten, vooral bij de kerstconcerten. Pools, Hongaars, Oekraïens, Russisch. Ook al omdat er niet alleen meer kerkmuziek werd gezongen, maar ook zogenaamde profane melodieën. Dat dit het instuderen van die liederen niet vergemakkelijkte laat zich raden. Een koorlid sprak uit wat veel anderen dachten. ‘Is het echt nodig om deze talen te gebruiken?’ Er werd uitgelegd dat bij bepaald repertoire alleen de taal paste waarin het geschreven was. ‘Tja, dan zullen we andere stukken moeten kiezen’, was de reactie, en ‘ik vind het lastig en om mij heen staan ook geen talenten. Het zingen moet wel ontspanning blijven’. Daar kan men zich wel wat bij voorstellen. Door de jaren heen werd er door de zangers volop meegedacht met het te zingen repertoire. Kunnen we niet weer eens Gregoriaanse muziek repeteren? Wanneer zingen we het Halleluja van Händel weer? Er waren veel goede jaren, maar soms moest de dirigent zeggen dat een voorstel niet uitvoerbaar was met de huidige bezetting. Ook vanuit de geestelijkheid werd er meegedacht en werd er bijvoorbeeld verzocht een bepaald Latijns lied niet meer te zingen, omdat de tekst volstrekt niet meer paste bij de huidige tijd.
Begin jaren tachtig was er discussie over het wel of niet mogen roken van sigaren of sigaretten op repetities van het koor. Op de jaarvergadering van 1981 was het zelfs een agendapunt. De hoeveelheid rook begon voor sommige leden erg hinderlijk te worden. Een koorlid dacht dat het roken kwam omdat er soms lang gewacht moest worden als er groepsgewijs aan muziekstukken werd gewerkt. Dan stak men dus een sigaret op om de tijd te doden! Tegenwoordig wordt er dan veel op telefoons gekeken. Een koorlid zag er geen kwaad in met de woorden ‘het koor is tenslotte een gezelligheidsvereniging en ieder moet zelf uitmaken of hij of zij rookt’. Als compromis werd voorgesteld om alleen in de pauze te roken en niet voor of tijdens het zingen! Dat er tijdens de repetities gerookt werd is iets wat we ons nu niet meer voor kunnen stellen.
Na de fusie in 2010 van een aantal parochiegemeenschappen tot de parochie Onze Lieve Vrouw van Amersfoort, kregen de oude parochies de naam ‘locatie’. Ook werden kerken gesloten. De ontheemde zangkoren moesten hun heil elders zoeken. Het Sint-Martinuskoor bleef er voor strijden dat het eigene behouden bleef en dat de Latijnse en Gregoriaanse gezangen niet volledig ten onder zouden gaan in de drang naar vernieuwing. Wat in ieder geval wel bleef, waren de zomerse uitstapjes en de gezellige bijeenkomsten bij speciale gelegenheden.
In de eerste week van april 2019 werd door het zangkoor een tentoonstelling georganiseerd in de pastorie van de parochie. Er werden documenten, foto’s en oude filmopnamen getoond, en er was een ereplaats voor een lessenaar met het Groot Graduale, dat nu eens niet van boven op het volk neerkeek. Op 7 april werd de week afgesloten met een eucharistieviering, waarbij het koor werd aangevuld met oudleden. Na afloop was er een reünie in de pastorie met koffie en broodjes, en werd er getoast op het welzijn van de koorvereniging.
Ook 1 september 2019 was een feestelijke dag in het kader van het eeuwfeest. Bij de plechtige zondagsviering in de Sint-Martinuskerk zong het zangkoor onder leiding van dirigent Ronald de Haan en met Bea van Hoef aan het orgel de Krönungsmesse van Wolfgang Amadeus Mozart. De waardering van de talrijke aanwezigen was groot. Op de receptie na afloop was onder meer burgemeester Bolsius aanwezig, die zijn waardering uitsprak en wees op de belangrijke sociale functie van het lidmaatschap van een vereniging. In dit geval: het is er niet alleen om te zingen, maar ook om elkaar te ontmoeten en zonodig te stimuleren of te steunen.
Op het moment van verschijnen van dit gedenkboekje – in 2020 – is het Sint-Martinuskoor een koor met enthousiaste leden en een bevlogen dirigent. Ergens ver achter de einder luisteren de kritische oren van hun illustere voorgangers mee, in welbehagen.
Bronnen
Notulen en jaarverslagen van het R.K. Zangkoor van de parochie Sint-Martinus (1920-2015), Archief Sint-Martinuskoor Hoogland
Krantenknipsels uit De Eembode, verzameld door Peter Kok
Diverse artikelen in De Bewaarsman, verenigingsblad van de Historische Kring Hoogland
Cor van den Hengel. Aantekeningen pastoors van Hoogland, Archief Historische Kring Hoogland
Gerard Raven. Boerderij Bosserdijk sinds 1630, De Bewaarsman
Drs. P.E. van den Berg. 75 jaar Orgelmakers Elbertse. Archief Sint-Martinuskoor Hoogland
Encyclopedie Wikipea
Documentatie inzake de orgelrevisie in 2016
Gesprekken met Evert Blom, Gijs Keizer, Edy Keet, Anita Koller-Voskuilen, Truus van Middelaar, Gerard Pommer, Jan Pommer Fzn, Thea Spijker-van Westerlaak, Paul Zwartkruis.