Ik heb echt ervaren dat armen rijk kunnen zijn’
Zuster Annetta’s missie in Malawi 1962-2005
GERARD RAVEN
Wie gaat er nu tientallen jaren helemaal naar Afrika om onbekende mensen te helpen? Truus van Dijk, een jonge Hooglandse. In het dorp dachten ze daar verschillend over, maar al snel sloeg dat om in bewondering en actieve steun. Het verhaal van 42,5 jaar in de tropen, verteld door haarzelf, enkele andere zusters én door de familie die thuisbleef.
Truus van Dijk werd op 14 april 1932 geboren op een kleine boerderij die niet meer bestaat. Die stond aan De Katerijst, een zandweggetje van de Bunschoterstraat naar de melkfabriek. Nu is dat het straatje De Bongerd en het is bijzonder dat precies op die plek Hans van Westerlaak woont. Hij was tot 2019 economisch adviseur van de Zusters van Onze Lieve-Vrouw van Amersfoort (OLV), de congregatie die Truus heeft uitgezonden.
Truus’ ouders waren Hendrikus (Drikus) van Dijk en Antje Smink. Van de kinderen was zij het vierde kind. Haar zes jaar jongere zus Jo vertelde: ‘Met vijf zussen en drie broers waren we verschrikkelijk gek met elkaar. We waren goed katholiek.’
Missieromantiek
Hoe kwam het idee van missie op bij een meisje van twaalf? In Hoogland wist men daar weinig van, want er kwam nooit een missionaris of missiezuster. Truus: ‘Op de lagere school kwam een keer een zwarte man op bezoek om te vertellen over het dagelijks leven in Afrika of Suriname. Dat maakte diepe indruk; eigenlijk waren we allemaal geschrokken van hem. Hooglanders zagen toen nooit een gekleurd iemand.’ Maar Drikus had drie zussen bij de Zusters van Onze Lieve-Vrouw van Amersfoort. Zij vertelden over hun werk en gaven het tijdschrift Eigen Haard en Palmengaard uit, met verhalen van de zusters die in Nederlands-Indië werkten. Truus: ‘Ik vond het mooi te lezen van het werk van de zusters aan de scholen, kleuterscholen en internaten. Toen dacht ik: zoiets zou ik ook wel willen. Dat werk raakte mij en inspireerde me. Thuis werd er nooit over roeping gesproken en ik zelf kon niet met zusters overweg. Daarom was ik niet de braafste op school bij de Zusters van Jezus, Maria en Joseph van Leo’s Oord.’
Truus hield van handwerken, net als haar moeder en zussen. Na de lagere school haalde zij de diploma’s voor lingerie- en kostuumnaaien en een kookdiploma. Later deed zij huishoudelijk werk bij Job van Dijk van café Halfweg aan de Bunschoterstraat en bij Hermanus van Bekkum, die koster was in Achterveld. Van Bekkum had ook een boekwinkel in Achterveld, tegenover de Sint-Josephkerk, waarin zij soms hielp. Café Halfweg en de boekwinkel bestaan niet meer.
Gewetensconflict
De keuze voor het klooster ging niet vanzelf. ‘Toen ik achttien was heb ik tweemaal verkering gehad. Mijn tweede verkering was een echte vriend. De mensen in het dorp hadden in gedachten al een huis voor mij klaar. Toch was ik er niet gelukkig mee en ik zag er tegenop om het uit te maken, want ik wist vooruit dat ik kritiek zou krijgen. Toen de mensen hoorden dat ik naar het klooster wilde waren ze geschokt. Zij dachten: “Truus naar het klooster, zij is zó weer terug!”’ Volgens Jo reageerde het gezin ook wisselend: ‘Vader was erg gelovig, maar dat Truus haar verkering wilde opzeggen ging ons te ver. “Kind, het is zo’n goeie vent”, zei moeder. Mijn ouders waren bevriend met de ouders van Truus haar vriend. Wij zussen vonden het ook heel erg omdat we zo gek met elkaar waren.’
Toch was de strijd nog niet gestreden. Vanuit Pax Christi ging Truus met haar vriendin Corrie van Dijk naar Zeeland om te helpen bij de Watersnoodramp van 1953. ‘Ik dacht toen wel: in de wereld kan ik ook veel goed doen. Moeder had echter mijn uitzet al helemaal klaar en ik ben toch in september naar het klooster gegaan. Mijn vader en moeder begrepen wat het kloosterleven voor mij betekende. Ik voelde me echt geroepen, zoals andere mensen geroepen zijn voor het huwelijk enzovoort.’
Intrede en onderwijs
Na mijn intrede was ik een half jaar postulant en twee jaar novice in Amersfoort. ‘In het begin had ik natuurlijk wel twijfels. Als novice hoorde ik een keer een muziekkorps langskomen. Toen wilde ik er wel uit kruipen!’ Intussen kon ze de onderwijsakte handwerken halen.
De zusters kwamen niet verder dan de tuin en hadden dus geen contacten met de bevolking. Wel gingen ze soms naar OLV ter Eem, een klooster van dezelfde congregatie met scholen en een meisjesinternaat in het zuiden van de stad. Eerst mocht een zuster helemaal niet op familiebezoek en vanaf 1959 eens per jaar. Jo vertelde dat zij Truus die eerste jaren ongeveer eens per maand schreven en pakweg eens per halfjaar bezochten in het klooster in Amersfoort. Telefoon hadden ze toen nog niet.
Truus koos als kloosternaam zuster Annetta; destijds veranderde je nog van naam als bruid van Christus. In 1956 werd zij geprofest (eeuwige belofte) en werd zij handwerklerares op een school in Ootmarsum (Ov). ‘Toen ik voor het eerst terugkwam huilden mijn ouders.’ Later gaf zij les in Amsterdam en Maarssen. In 1960-1962 was Annetta terug in Amersfoort en gaf zij handwerkles aan de Julianaschool, naast de Sint-Ansfriduskerk op de Berg.
Afrika in het vizier
Al die tijd was de missie voor Annetta op de achtergrond geraakt. Maar de congregatie was door het onderwijs ook missiewerk gaan doen. De missionarissen waren gevolgd door nonnen om ondersteunende taken te doen, zoals huishoudelijk werk en administratie. Maar vanaf 1917 besefte de katholieke kerk dat vrouwen het evangelie vaak veel effectiever konden brengen omdat zij inheemse vrouwen konden spreken, groepen die in veel samenlevingen van andere mannen werden weggehouden. Onderwijs, gezondheidszorg en het bezoeken van gezinnen thuis werden nu aan zusters toevertrouwd. Daarna werd het aantal zustercongregaties in de missie ongeveer even groot als dat van de priesters en broeders. In de geschiedschrijving bleven de missiezusters echter nog lang ondervertegenwoordigd; de achterstand die in 1998 door historica Marjet Derks werd gesignaleerd is inmiddels wel deels ingelopen met nieuwe publicaties.
De Zusters van OLV deden in 1924-1934 missiewerk in Noorwegen en vanaf 1926 in Nederlands-Indië. Na de soevereiniteitsoverdracht maakte president Soekarno het voor Nederlanders steeds moeilijker om een visum te krijgen en konden er geen nieuwe zusters meer worden uitgezonden; daarom gingen de congregaties op zoek naar nieuwe missiegebieden. Bovendien vroeg de paus in 1957 met de encycliek Fidei donum aandacht voor Afrika; onder het motto Afrika roept werden ook in Nederland collectes gehouden.
Twee jaar later werd mgr. Jan Theunissen bevorderd van apostolisch vicaris (zendingsbisschop) tot aartsbisschop van Blantyre. Hij kwam naar Nederland en vroeg de Zusters van OLV van Amersfoort om onderwijzeressen voor vrouwen en meisjes. Blantyre was genoemd naar de geboorteplaats van de bekende Schotse zendeling David Livingstone en was de grootste stad en het voornaamste handelscentrum (niet de hoofdstad) van Nyasaland, een Brits protectoraat ten westen van Mozambique dat sinds de onafhankelijkheid van 1964 Malawi heet. Naar Afrikaanse begrippen is het niet groot, maar wel driemaal Nederland. Volgens een rapport van de zusters uit 1979 waren er 5,6 miljoen inwoners, waarvan 91% op het platteland woonde; in 1945 waren dat er nog 2 miljoen. Driekwart van de kinderen tot vier jaar overleed. De katholieke missie was rond 1900 begonnen, waarbij het veel uitmaakte dat de traditionele godsdienst al één God kende, al was die niet zo geïnteresseerd in gewone mensen. De blijde boodschap was ook dat Hij dat wél was, al bleef er nog wel werk aan het geloof in geesten. In 1979 was het aantal katholieken 1 miljoen, ofwel 20% van de bevolking.
Terug naar 1959. Inderdaad gingen er meteen drie zusters op pad en na hen volgden er meer. Met folders en een fancy fair Afrika roept zamelde de congregatie ook geld in. De zusters begonnen de huishoudschool met internaat Stella Maris (Sterre der Zee, een eretitel van Maria) in Blantyre. Dat was op verzoek van de bisschop en het was ook heel strategisch, omdat vrouwen alleen lager onderwijs kregen en nog van alles moesten leren op het gebied van huishouden.
Gekozen en uitgezonden
Annetta volgde het met belangstelling, maar had niet de illusie dat zij er ooit zelf heen zou gaan. Het was nog steeds zo dat je als zuster ging waar je heen gestuurd werd; van de drie kloostergeloften van armoede (geen eigendommen of salaris), kuisheid en gehoorzaamheid was de laatste voor velen ook de moeilijkste. Zelfs toen er een nieuw groepje zou worden uitgezonden en zij zich opgaf, verwachtte zij er niet veel van. Groot was de verrassing toen de Algemeen Overste haar vroeg of zij naar Afrika wilde gaan. ‘Ik zei ja op haar vraag.’
‘Toen ik mijn ouders permissie moest vragen om naar Nyasaland te gaan zei mijn vader: “Verdorie, jullie hebben ook allemaal vliegtuigenbloed”.’ Dat kwam omdat zij de derde was die uitvloog. In 1951 was broer Gijs geëmigreerd naar Canada; in Nederland kon hij alleen knecht worden omdat er te weinig land was. Hij ging nog per boot, maar zus Annie vloog toen ze hem in 1958 volgde. Jo: ‘Wij vonden het beide keren heel erg, omdat we dachten dat je elkaar misschien nooit meer zou zien. Moeder moest huilen toen Truus weg ging. Ik zei tegen mijn man Jan Tolboom: “Wat haalt zij zich op de hals?” Als zussen waren we veel te gek met elkaar. We moesten allemaal huilen, ook mijn vader die ik dat verder nooit heb zien doen. Maar mijn broer Jan zei: “Als ik niet getrouwd was, had ik ook zoiets willen doen in de arme landen.”’ De familie gaf dan ook alle steun, al waren de reacties in het dorp opnieuw heel verschillend.
Al vanaf de jaren twintig-dertig moesten missiezusters een diploma voor onderwijs of gezondheidszorg hebben. Maar zij kregen vaak geen echte missie-opleiding, dit in tegenstelling tot de congregaties die uitsluitend missiewerk deden. De Zusters van OLV van Amersfoort die les zouden geven gingen wel eerst naar Engeland, om Engels te leren en soms ook om te leren werken met een typemachine. Maar Annetta werd rechtstreeks uitgezonden, omdat Stella Maris op haar zat te wachten.
De congregatie regelde alles voor de zusters die uitgezonden werden. En zo reed in oktober 1962 het eigen bestelbusje met de Algemeen Overste en enkele andere zusters naar Schiphol, om zuster Annetta uit te zwaaien. Jan Tolboom: ‘We gingen met een gehuurde VW-bestelbus: vader en moeder Van Dijk, broer Jan, Jo en ik.’
Huishoudschool in Blantyre
Annetta vloog met een overstap in Uganda naar Blantyre. In Stella Maris kreeg zij de zorg voor de keuken en het huishouden. Alles was nieuw, maar de zusters vonden dat alleen maar interessant. Alleen het eten was wel even wennen. ‘Veel kracht van boven heb ik gevraagd om de talen te leren, het Engels en de inheemse taal, het Chichewa.’ Doordat zij ook de gastvrouw was pikte zij toch wel het een en ander op en later ging zij nog naar het talenpracticum in Lilongwe (de latere hoofdstad, 241 km noordelijker).
Toen Annetta aankwam was alleen de huishoudschool gebouwd; de hostels voor de meisjes waren nog niet klaar. De zusters waren begonnen in een huis dat vroeger van een planter was geweest, maar al in 1963 stond het hele schoolgebouw er en daarna volgde het klooster. Naast het huishoudonderwijs en de opleiding tot huishoudlerares kwam er in 1967 een tweejarige middelbare school die later uitgebreid werd tot vier jaar. De leerlingen werden geselecteerd door het ministerie en kwamen uit het hele land naar de kostschool. De selectie was zo gedaan om leerlingen van het noorden, midden en zuiden van het land met elkaar te leren omgaan. Allen zaten bij elkaar in de klas en zo leerden ze ook van elkaar. Uiteindelijk telde de school 500 meisjes.
Annetta: ‘Om 7 uur gingen de andere zusters al aan het werk en kon ik aan de slag. Ik zorgde voor alle inkoop en het menu.’ Zij had drie betaalde Malawische medewerkers: de jongeman Sarentje die het huis schoonhield; het Zuid-Afrikaanse meisje Flora dat de was deed (zonder machine een dagtaak) en streek met een ijzer op houtskool; en een jongen die kookte, al moest hij dat eerst nog leren. Als gastvrouw schonk Annetta koffie voor de Broeders van Maastricht en andere missionarissen die graag op bezoek kwamen. ‘Van zo’n broeder heb ik ook rijles gehad.’
De zusters konden meestal goed met elkaar opschieten; ruzie was er zelden en zij hadden veel steun aan elkaar. Aanvankelijk besliste de Algemeen Overste alles en in Malawi was er ook zo’n overste die alles besliste. In 1968 kwam er een collegiaal bestuur in Amersfoort en ook in Malawi. Het hoofdbestuur bezocht de missie elke drie jaar. Het bestuur in Malawi voerde het beleid uit dat werd vastgesteld door het kapittel, de vergadering van alle gekozen geprofeste zusters daar. De zusters mochten ook zelf de oversten van de communiteiten (kloostergemeenschappen in de missieposten) kiezen.
Vanaf 1919 was het beleid van het Vaticaan om het werk zo snel mogelijk over te dragen aan inheemse paters en zusters, waarbij zoals gemeld beseft werd dat zusters contact konden leggen met vrouwen en zo effectiever waren. Al in 1963 begon de opleiding van Malawische novicen, maar dat was nog te hoog gegrepen voor de meisjes. Zij kregen wél een salaris. De eerste zuster was in 1973 Mary Claire Chodile, die zeven jaar later ook de eerste verpleegster op de kostschool werd en later hoofd daarvan. In 1982 kreeg de hele school een Malawisch hoofd, overigens geen zuster (en later zusters Eunice, Catherine en Diana). Inmiddels was het aantal Malawische zusters van de 21 congregaties in Malawi al verder gestegen: 62% van de 557, bij priesters en broeders 25% van de 355 plus 160 priesterstudenten. De regering had rondreizende teams die in dorpen films vertoonden over hygiëne, landbouw en politiek.
Thuisfront
Intussen volgde Hoogland Annetta’s avonturen op de voet. Dat ging vooral per brief, want lange tijd kostte een telefoontje tachtig gulden! Jo: ‘We schreven haar heel trouw, moeder gemiddeld eens per maand en wij zussen los van elkaar ook nog eens, dus kreeg ze ongeveer elke week wel een luchtpostblad.’ Annetta schreef zelf altijd naar moeder en daar kon iedereen de brief lezen.
Jan Tolboom: ‘In haar eerste brieven schreef zij over haar werk en de natuur, maar omwille van haar moeder klaagde ze nooit. Daar prikte ik wel doorheen. Maar moeder was trots op haar en Annetta voelde dat ook.’ Jo: ‘Door de brieven kregen we al vrij snel meer waardering voor haar werk. Moeder was de eerste die zei: “Ik mag niet tobben: wat ik verlies dat krijgen ze in Afrika dubbel.” Toen ik zag wat Annetta voor de mensen in Malawi betekende, moest ik mijn moeder gelijk geven.’
De zussen konden Annetta eerst niet financieel steunen, omdat ze zelf kinderen kregen en niets overhielden. Gelukkig regelden en betaalden de zusters alles: ‘Anders had ik dit werk niet kunnen doen.’ Annetta vertelde dat zij verder steun kreeg van familie en vrienden, ook in Canada, en van drie parochies: Hoogland, Hooglanderveen en Sint-Ansfridus (waar ze eerder les had gegeven). ‘Zo waren er heel veel mensen die mooie kleertjes maakten en breiden voor de arme kinderen.’
Op verlof
Tegen de verwachting in kwam Annetta al in 1965 voor het eerst terug; tevoren ging je voor vijf jaar weg en de eerste keer zelfs zeven jaar. Zij werd altijd van het vliegveld gehaald door haar medezusters en bleef drie maanden. Dan logeerde ze in het moederhuis, maar ze kwam ook wel op de fiets naar Hoogland en bleef dan enkele dagen bij Jo en Jan. Vader Van Dijk is in 1970 overleden, toen Annetta in Malawi was.
Als een missionaris overkwam was dat groot nieuws in zijn dorp en werd van hem verwacht dat hij flink geld inzamelde. Maar volgens Jo deed de parochie in Hoogland eerst niets, wat Annetta trouwens ook niet wilde. ‘Maar haar bezoek was wel aanleiding voor veel donaties; niet in de kerk maar gewoon veel enveloppen die bij ons door de brievenbus kwamen. Normaal kon men het geld niet missen, maar dit vonden de Hooglanders toch wel bijzonder.’ Dat werd natuurlijk allemaal netjes afgedragen.
In 1967 of 1968 werd de verplichting tot het dragen van het kloosterkleed afgeschaft. ‘In Malawi bleven we het wel dragen, altijd witte kleding en sluier, maar in Nederland had ik nu gewone kleren. De Nederlandse priesters deden eerst vervelend tegen me, maar mijn ouders, Jan Tolboom en de zusters in Amersfoort hielpen me er overheen.’ Ook Jo herinnerde zich dit: ‘De pastoor van Hoogland was erg afstandelijk. Toen Annetta op bezoek ging werd zij aan de deur van de pastorie weggestuurd met de mededeling dat ze eerst maar haar kloosterkleed weer aan moest doen. Huilend kwam ze bij ons. Ook stoorde het haar dat de Nederlanders in al hun rijkdom nog ontevreden waren, terwijl de mensen in Malawi met niks al tevreden waren.’
Toen Annetta in 1981 haar zilveren jubileum vierde was de sfeer heel anders. ‘Er was een feestelijke eucharistieviering in de Martinuskerk; het hele dorp leefde mee. Enkele nichtjes en neefjes liepen als een soort bruidsmeisjes en -jonkertjes voor me uit. Ook mocht ik een praatje houden. Een week heb ik erop gezwoegd op zolder bij moeder, terwijl iedereen zei dat ik het zó uit mijn mouw schudde omdat mijn vader een goede spreker was geweest. Het was een waagstuk om iets heel praktisch te vertellen: dat witte mieren onderweg een mand met eten op de autovloer hadden leeggegeten. Toen ik de spuit erop zette vertelde een Witte Pater dat van zijn kostuum in de kast alleen een elastiek was overgebleven… De reacties waren geweldig en de collecte bracht wel ƒ7000 op. Al die enveloppen telden mijn zussen thuis op en ik bracht ze mee naar het moederhuis voor de missie.’ Later nam Annetta ook contant geld mee naar Malawi.
Naar het armste gebied
De congregatie had ook een weeshuis Jacaranda in Limbe, vlak buiten Blantyre. In 1970 begonnen de zusters een nieuwe missiepost in Bangula, 130 km ten zuiden van Blantyre. Annetta en haar collega’s Maria en Werenfrida werden uitgezonden, snel gevolgd door zuster Gabriël. Bangula lag in het meest achtergebleven gebied van Malawi, arm, met slechte wegen en 10 graden warmer. Annetta: ‘Mgr. Vroemen, de bisschop van Chikwawa, zei tegen ons dat we de mensen eerst een beter bestaan moesten bieden en de Bijbel kwam later wel! Met drie zusters zijn we daar begonnen. We gaven naailes in Bangula en in verschillende omliggende dorpen.’
Elke communiteit had een eigen personenauto. Van Bangula was het na regen eerst door de modder rijden tot aan de zandweg. Die was gelijkmatig, al moest je altijd opletten voor kuilen en modder. En op overstekende varkens, geiten en kippen.
Omdat er helemaal geen medische zorg was in Bangula zetten de zusters zelf een kleine poli- en kraamkliniek op, Kalembe Hospital. Annetta: ‘De arts in dat gebied, dokter Best, vroeg ons nadrukkelijk te zorgen dat de mensen slippers gingen dragen omdat er zoveel beestjes op de grond liepen. Hij heeft heel veel geholpen om de kliniek tot stand te brengen.’ Ook medezuster Mary Claire kwam hier in de vakanties en daarna vier jaar lang. Ernstig zieke patiënten vervoerden de zusters met de auto naar het ziekenhuis in Muona, ongeveer 35 km noordelijker. Dat gebeurde ook wel ’s nachts, na een krokodillenbeet of bij een moeilijke bevalling. ‘Doordat de weg erg slecht en hobbelig was gebeurde het nog wel eens dat een kindje in de auto werd geboren. Er ging altijd een Malawische verpleegster mee met haar eerstehulpkoffer. We keerden na geboorte dan weer terug naar de kliniek in Bangula.’ Soms liep het slecht af: ‘Een ziek jongetje van vier jaar oud stierf in de auto. Het was niet om aan te zien; het was zo’n mooie jongen!’ Recentelijk zijn er een operatiekamer en mortuarium bij gekomen, waar zo nu en dan nog een Nederlandse arts werkt.
De vrouwen die les kregen waren heel geïnteresseerd; hun kinderen zaten en speelden gewoon bij hen. De zusters moesten wel een cultuurschok door. ‘Zo zijn het tijdsbegrip en de voedselgewoonten zo veel anders dan wij gewend waren. Ook afstanden: pafupi (dichtbij) kan in werkelijkheid nog wel enige kilometers verder zijn.’
Saamhorigheid en optimisme
In het dorp was iedereen gelijk en heel arm. Hun rijkdom bestond uit samen ergens voor staan; samen water halen, maïs stampen, bierbrouwen en feesten bij volle maan. Onze verdienste was dat we er waren en een voorbeeld waren, niet dat we iets zeiden. Ik heb echt ervaren dat armen rijk kunnen zijn en rijken soms arm. In al hun armoede zijn ze vindingrijk. Zo vormden ze een bandje met muziekinstrumenten die ze zelf hadden gemaakt: een snaarinstrument van een theekist, een drum van een koeienhuid, een tokkelinstrument van Coca-Coladoppen en een ratelaar van de vruchten van de flamboyantboom.’
‘Ook werd ik getroffen door de kracht van de mensen zelf. Hun geduld en hun blijheid, ondanks het feit dat ze bijna niets hadden, raakte mij. Ze waren altijd blij en dankbaar. Ik heb daardoor ook veel van hen teruggekregen. Soms had ik wel eens het gevoel dat ik water naar de zee bracht, maar als ik zag hoe gelukkig de mensen waren met maar weinig gaf mij dat weer energie. Natuurlijk haalde ik ook kracht uit mijn geloof en het gezamenlijke gebed van de zusters. Wanneer ik ellendige situaties meemaakte, richtte ik mij tijdens het werk tot God.’
De armoede en het bijgeloof raakten Annetta wel diep. ‘Pasgeboren baby’s die gestorven waren moesten ondiep begraven worden, daar deze moeders anders geen tweede baby zouden kunnen krijgen. ’s Nachts hoorde je dan de hyena’s huilen en werd zo’n lijkje opgegraven met alle nare gevolgen… Ik was daar heel verdrietig om.’
In het dorp Kalupsya, waar de zusters ook naailes gaven, ontdekten zij dat veel meisjes niet naar school gingen. Van de tachtig leerlingen in een klas waren er maar acht een meisje, want er was geen geld voor school en uniform. De zusters moesten er daarom iets op vinden om ook meisjes naar school te krijgen. ‘Om geld te verdienen zijn we met handwerkactiviteiten begonnen, zoals de kralenclub, kaarten maken en bierbrouwen. Op deze manier groeide ook het besef hoe waardevol het is om zelf schoolgeld te verdienen. De moeilijkste afweging voor ons was om juist géén geld te geven, omdat je zo de mensen afhankelijk van je maakte. “Blanken hebben geld” is een onuitroeibaar vooroordeel. Wie bij ons werkt moet voor de hele familie verdienen. Veel vrouwen kregen een kind met het idee dat dit later voor hen kon zorgen. En juist arme mensen hadden veel kinderen.’
Annetta: ‘Vanaf 1980 kregen we veel aidspatiënten en twaalf daarvan zijn ook overleden. Wij konden wel voorlichting geven, maar dat kwam niet over. Een ander probleem was dat een vrouw na het overlijden van haar man met aids de volgende nacht moest doorbrengen met zijn broer. Daarom zetten we twee Malawische verpleegsters in om te wijzen op de gevaren.’
Gehandicapten
Tegelijkertijd groeide het aantal zwaar gehandicapte jongens en meisjes die om werk vroegen. Er had een polio-epidemie gewoed toen er nog geen vaccinatie bestond en zulke kinderen werden gewoon genegeerd. Annetta gaf hen naailes en liet ze kralenwerk en kaarten maken, maar ook de schooluniformen van Stella Maris. Zij zocht contact met de Nederlandse organisatie Malawi Against Polio in Blantyre. Zij gaven hulpmiddelen als looprekken en rolstoelen, maar ook advies over operaties en therapie. Ook kwam er elke maand iemand voor een controle. Tenslotte werden veel jongeren zelf kleermaker of naaister. ‘Jezelf kunnen redden is meer waard dan je hand ophouden.’
Enkele gehandicapte vrouwen kregen voor hun werk wat zakgeld. Het ergerde de zusters enorm dat de mannen dan al buiten stonden te wachten om hen dat afhandig te maken; gelukkig wisten de vrouwen meestal wat achter te houden.
De werkplaats van gehandicapten had het financieel nog steeds heel moeilijk. Annetta: ‘Eénmaal vroeg ik me bij naderend verlof af of ik niet beter definitief terug kon gaan. Maar toen gaf een boer in Canada juist een groot bedrag voor hen en wist ik: nu moet ik doorgaan. Het was voor mij de Voorzienigheid en het gaf mij een groot vertrouwen.’ Ook in Hoogland zat men niet stil. ‘Het echtpaar Hannes en Geert Voskuilen en Toos van Noordenburg hebben met hart en ziel gewerkt voor Malawi.’ Ook heeft Hoogland bijgedragen aan een ambulance voor de kliniek. ‘Iedereen werkte eraan mee door geld te geven voor de verschillende onderdelen. De een zorgde voor het stuur, de ander voor de banden enz., totdat de hele ambulance rijvaardig was! Aan alles kon je het meeleven met Malawi voelen. De mensen van Hoogland waren er trots op. Er is zo veel tot stand gekomen.’
Bezoek uit HooglandAnnetta’s ouders zijn nooit op bezoek geweest. Vader overleed al vroeg en moeder volgde in 1979. ‘Zij belandde in een verpleeghuis en tijdens verlof nam ik afscheid: “Ik zie je wel weer”, maar na een half jaar was het gebeurd. Omdat ze in coma was geraakt werd me afgeraden de hele reis opnieuw te maken.’ Wel kwamen broer Gijs en zijn vrouw Annie uit Canada (rond 1986) en daarna het echtpaar Voskuilen.
In 1989 volgden Jan en Jo Tolboom, schoonzus Corrie van Dijk en haar dochter Evelien. Jan: ‘Vanuit Lilongwe met een binnenlandse vlucht naar Blantyre, met veertig in plaats van de maximale dertig passagiers en alleen een gordijntje voor de cockpit, maar alles ging prima. In Bangula kwamen weinig toeristen, omdat de regering van president Banda liever pronkte met een te groot vliegveld in Lilongwe en de Mercedessen in de steden, en de armoede op het platteland weghield. Je snapt dan pas echt hoe het leven daar is.’ Jo: ‘Voor Annetta was het fantastisch dat we kwamen. Wijzelf zeiden wel: één keer en nooit meer. Liever de kosten van de reis aan de mensen daar geven.’ Daarna is Toos van Noordenburg nog geweest.
Veranderingen
Sinds de onafhankelijkheid van Malawi in 1964 is de missie sterk veranderd, vooral doordat de Malawische zusters het werk overnamen. Jan Tolboom: ‘Annetta ging met de tijd mee. Ik denk omdat ze niet was gegaan om het geloof te verkondigen en te bidden, maar om mensen te helpen.’ Het land was minder ontwikkeld dan de buurlanden en heeft daarom ook geen onafhankelijkheidsstrijd gekend, waar paters soms een rol in speelden door in het onderwijs aandacht te geven aan politiek. Bij hen speelde ook eerder twijfel over de zin van de missie. De dankbaarheid van vooral de vrouwen en kinderen was hartverwarmend en de zusters leerden ook veel van hen. De zusters gaven in de vraaggesprekken (red. van de auteur in 2019) aan dat zij een hechtere groep waren die minder verspreid woonde en daarom minder twijfelgevoelens kenden dan de mannen. Zij hebben ook nooit een relatie met een pater gekregen, zoals wel in andere congregaties gebeurde, meestal gevolgd door uittreding. Wel zijn er vijf tot tien Malawische zusters van OLV van Amersfoort gestopt toen zij een relatie kregen en/of zich realiseerden dat ze geen kinderen zouden krijgen.
Tegenwoordig is Malawi nog steeds een van de armste landen ter wereld: tweederde leeft onder de armoedegrens. Het land is ook nu sterk agrarisch en de bevolking van ruim 19 miljoen inwoners is meestal laagopgeleid. 12% lijdt aan aids en 5% van de kinderen onder de vijf jaar sterft. De katholieken vormen nog steeds 20% van de bevolking (protestanten 55%, moslims 13%).
Annetta is optimistisch over de toekomst, ook nu er weinig roepingen meer zijn. ‘Je ziet dat zij zich wel op andere manieren inzetten voor de goede zaak. Zo wordt er ook veel aan ontwikkelingswerk gedaan. Ondanks de crisis en andere nare gebeurtenissen heb ik toch vertrouwen dat alles goed komt. Ik probeer altijd het goede in alles en in elkaar te zien en optimistisch te blijven. Dat vertrouwen heb ik van huis uit meegekregen en ik ben daar dankbaar voor.’
Terugblik
Annetta werd ouder; haar krachten namen af en het werk kostte steeds meer moeite. In 2005 is zij teruggekomen, toen zij 73 was en 42,5 jaar in Malawi was geweest. Dat is uitzonderlijk; alleen de medezusters Melania en Ada waren er iets langer. Mede dankzij haar inzet is het missiewerk nu helemaal in Malawische handen, met 30 zusters op vier posten. Annetta is in 2010 en 2012 teruggeweest en ook nu krijgt ze nog giften die ze naar Malawi stuurt. Inmiddels zijn haar achternichtjes (zoals de kleinkinderen van Jo en Jan) in de tienerleeftijd en ook zij zijn grote fans van tante Annet.
Ook andere Hooglanders zijn het klooster in gegaan. Joannita van ’t Klooster, Marlies van Westerlaak (kwam in haar jeugd in Hoogland wonen) en Martina van de Wolfshaar zijn zusters van OLV van Amersfoort geworden, maar niet in de missie. Cato Tolboom ging voor Mill Hill naar Kenia. Zij had een broer Dorus die missionaris was (GR: waar kon ik niet achterhalen) en inmiddels is overleden.
Vraaggesprekken door auteur
Annetta (Truus van Dijk), 18-7-2019
Jo en Jan Tolboom-van Dijk, 1-8-2019
Jacqueline van Breemen, 25-3-en 28-5-2019
Ada van Duynen, 6-6-2019
Rosa Kamphuis, 6-6-2019
Belangrijkste andere bronnen
Annette Schoon e.a. (red.), Gedenkboek van het 190-jarig bestaan van de Congregatie van de Zusters van Onze Lieve-Vrouw van Amersfoort 1822-29 juli-2012, [Amersfoort 2012]: pp. 50-52 door zr. Annetta; verder artikelen van Nederlandse en Malawische zusters;
‘Jubileum zusters van Onze Lieve-Vrouw 1822-1997’, Echo [zusters OLV] 8 (1997) 1-34, idem;
Rapport Malawi [zusters OLV 1979];
Albert de Jong, Missie en politiek in Oostelijk Afrika: Nederlandse missionarissen en Afrikaans nationalisme in Kenya, Tanzania en Malawi 1945-1965 (Kampen 1994);
José Eijt, Hester Genefaas en Peter Nissen (red.), Gaan voor God: ideaal en praktijk van missie in historisch perspectief (Hilversum 1998).