Veearts, wetenschapper en boer
Dr. Jan Grashuis, 1896-1978
Ruud Hopster
Op de laatste dag van september 1938 vestigden Jan Grashuis en Gerda Reichman zich met hun vijf kinderen in de villa op Schothorst. Niet eerder had de villa zoveel jong leven gekend. Voor die pubers moet het een bijzondere ervaring geweest zijn te landen in dat enorme huis, waaruit de vroegere bewoners vertrokken waren, maar waarin de inventaris nog grotendeels aanwezig was, zodat je kon slapen in een hemelbed. Maar pastoor De Jong waarschuwde zijn parochianen zich niet in te laten met die bewoners.
Wie was Grashuis, hoe kwam hij op Schothorst terecht, wat kwam hij er doen en vanwaar die weinig gastvrije reactie van de pastoor?
En hoe kwam hij, gewend aan de stal, zijn studeerkamer en de rokerige zaaltjes met boeren, terecht op het paleis op De Dam, in Artis en bij de bankier Guy de Rothschild in Parijs?
Van Usquert tot Utrecht
Het verhaal begint in Usquert, een klein plaatsje ten noorden van Groningen, in de buurt van het Groninger Wad. Daar wordt in januari 1896 Jan Grashuis geboren, zoon van Michiel A. Grashuis en Trientje Veenkamp. Zij hebben een bakkerij, een foeragehandel in agrarische producten en een boerderij van 30 ha. Naast de dochters zijn er drie zonen. De boerderij is bedoeld voor Jan, de bakkerij voor Willem en de foeragehandel voor Drewes.
Omdat hij zo klein en aanvankelijk nogal ziekelijk is, wordt er in het dorp gefluisterd: ’Ook een bezoeking als je zó’n kind krijgt!’ Later zal Grashuis daarover opmerken: ‘Alleen mijn hoofd was vrij groot in verhouding tot de rest van mijn lichaam.’
Dat grote hoofd blijkt overigens al op jeugdige leeftijd heel snel te kunnen rekenen. Een rekenwonder noemt men hem. Jan Grashuis doorloopt de lagere school in Usquert, en de 5-jarige H.B.S. in Groningen, waar zijn tien jaar oudere zus Jacobdina, die daar medicijnen studeert, geacht wordt wat op de jonge Jan te passen. Op zijn 17e vertrekt hij naar Utrecht waar hij diergeneeskunde studeert van 1913 tot 1918. De boerderij wordt verkocht.
Stilzitten kan Jan niet. Als hij na college om vijf uur op zijn kamer komt, werkt hij gauw honderd pagina’s literatuur door, zodat hij ’s avonds de stad in kan. Soms komt hij dan zo laat terug dat het hem niet lukt de volgende morgen de colleges bij te wonen, waardoor hij genoodzaakt is in de weekenden de gemiste collegedictaten over te schrijven. Dat nachtleven levert hem overigens wel het erevoorzitterschap op van de Veterinaire Studenten Kegelclub ‘D.I.G.’
Na zijn afstuderen wordt Jan Grashuis enkele maanden paardenarts bij de Gele Rijders. Hij is net niet klein genoeg om de militaire dienst te ontlopen.
De jonge veearts Jan Grashuis met zijn vrouw Gerda Reichman en dochter Else, Zelhem, 1923 (collectie familie Grashuis).
Zelhem
In 1960 schetst Ir. K. Donker in het dr. J. Grashuisnummer van het Landbouwkundig Tijdschrift het begin van de carrière als veearts van Jan Grashuis.
‘In het begin van het jaar 1919 fietst de reserve-paardenarts Grashuis over het smalle paadje langs de zandweg van Doetinchem naar Zelhem. Het vorige jaar is hij afgestudeerd, daarna opgeroepen voor de militaire dienst, maar nu is hij op weg om zich aan te dienen bij het gemeentebestuur van Zelhem. Het gemeentebestuur heeft er een behoorlijke subsidie voor over om te bewerkstelligen dat er een dierenarts komt in Zelhem. De Zelhemse boeren zijn in hun schik dat er een kandidaat komt opdagen. De wens van het gemeentebestuur is dat op de dag van de aanmelding alle leden van de gemeenteraad zullen worden bezocht, maar Grashuis vindt het, na bijna de helft van de bezoeken te hebben afgelegd, welletjes … en wordt toch prompt benoemd. Ondanks de goede raad van zijn studievrienden zich niet te begraven in die zandverstuiving neemt Grashuis de benoeming aan.’
Op 28 maart 1919 verschijnt er in De Graafschapsbode de aankondiging dat J. Grashuis zich per 1 april zal vestigen als dierenarts in Zelhem, spreekuur 8-9 uur voormiddag. In augustus 1919 solliciteert Grashuis naar Hengelo (Gld), maar B en W van Zelhem willen hem graag voor hun gemeente behouden en Grashuis is daartoe wel genegen ‘mits hem zoo hij niet gehuwd is 350 Gld. meer salaris wordt gegeven of ingeval van huwelijk, een vrije woning met tuin’. Dat wordt toegestaan en in september 1919 verlooft Jan Grashuis zich met Gerda Reichman, de dochter van de dierenarts uit Hengelo (Gld). In juli 1921 vindt het huwelijk plaats. In 1920 wordt er een nieuwe woning gebouwd voor de veearts aan de Stationsstraat waar hij zijn eerste door De Graafschapsbode geroemde bewijs van bekwaamheid levert: een dragend varken wordt langs operatieve weg verlost van veertien biggen.
Jan Grashuis is druk bezig zijn praktijk op te bouwen. En hij is de onvermoeibare stimulans voor vele nieuwe initiatieven om de landbouw en veeteelt op een hoger plan te brengen. De plaatselijke krant schrijft: ‘Met nooit aflatende energie heeft deze kundige arts zijn schouders onder het werk gezet en door cursussen en adviezen de boeren als het ware wakker geschud.’
Jan Grashuis houdt de eerste van de vele honderden lezingen die in zijn leven nog zullen volgen: op 7 januari 1920 tijdens de ledenvergadering van de afd. Zelhem van de Geld. -Ov. Mij. van Landbouw over ‘Het verwerpen bij paarden’.
Grashuis neemt het initiatief tot de aankoop van een veewagen, de oprichting van een Stierhouderij, en een Onderlinge Slachtveeverzekering. Hij wordt Keuringsveearts, voorzitter van de Raad van Toezicht van de Coöperatieve Boerenleenbank, voorzitter van de Vereniging tot bevordering van het Marktwezen en Grashuis laat zich op de kandidatenlijst zetten voor de Statenverkiezing van de Vrijzinnig Democratische Bond. Tussendoor houdt hij lezingen en geeft jonge boeren overtekende cursussen over Rundveekennis, Varkensfokkerij en Paardenkennis. En dan is het nog maar eind 1922. Stilzitten kan Jan niet.
In januari 1924 wordt een commissie in het leven geroepen die een grote landbouwtentoonstelling moet organiseren. Grashuis is de stuwende secretaris. In augustus vindt die plaats met een Concours Hippique, stands met onder meer de nieuwste snufjes aan bestrijdingsmiddelen, landbouwmachines en zaden. De tentoonstelling is een groot succes en Grashuis krijgt van burgemeester Rijpstra een zilveren plaquette ‘als dank voor zijn ongemeen organiserend talent’.
Met zijn pleidooi voor het aanstellen van een wijkverpleegster en het aanbevelen van een kunstweg Zelhem-Wolfersveen-Ruurlo laat Grashuis zien dat zijn interesse niet beperkt is tot de agrarische sector. En als voorzitter van het Departement Zelhem der Maatschappij tot Nut van ’t Algemeen is Grashuis een pleitbezorger van de bibliotheek, de gymnastiekvereniging, het toneel en de voordrachtskunst.
Promotie van Jan Grashuis tot doctor in de diergeneeskunde, Utrecht 1932. Hij poseert in aanwezigheid van zijn vrouw Gerda Reichman (collectie familie Grashuis).
Onderzoek
Als Grashuis in 1919 met één college veevoeding in zijn geestelijke bagage de veeartsenijpraktijk in De Achterhoek induikt, ontdekt hij al gauw dat er aan zijn ontwikkeling iets ontbreekt. Door de eenzijdige voedingsmiddelen die er in de distributietijd aan de varkenshouders worden verstrekt, is er een zee aan gebrekziekten ontstaan, zoals rachitis en beenderverweking, skeletafwijkingen en stijfheid bij varkens, begaving (stuipen) bij oudere varkens en vet- en leverziekte bij biggen. ‘Je kon de boeren wel zeggen dat ze verkeerd voerden, maar als ze vroegen hoe het dan wel moest, kon je het niet precies zeggen. Het was een kwestie van niet te veel van dit en niet te veel van dat.’
Na een importverbod van vers vlees in Engeland kan men de zogenaamde Londense biggen niet meer in geslachte toestand naar dat land exporteren. Daarna gaan er wagonladingen ‘stijve varkens’ naar Engeland. Om over die stijfheid meer te weten te komen zet Grashuis in 1928 een proefmesterij op, neemt zelf een risico op zich van f 1000 voor het eerste jaar en wordt technisch leider van die proefmesterij. In 1932 promoveert hij cum laude bij prof. dr. B. Sjollema op dit onderzoek tot doctor in de veeartsenijkunde aan de Rijksuniversiteit te Utrecht op een proefschrift getiteld Insufficiënties van meelrantsoenen voor mestvarkens en enkele ziekteverschijnselen die daarmede verband houden. Aangezien varkens die volgens het recept van Grashuis gevoerd worden, na zes weken van stijf weer rap worden, ontstaat er landelijk grote belangstelling voor dit recept: mengvoeder waarin levertraan of vitaminepreparaten zitten naast de toevoeging van mineralen.
Dr. Grashuis krijgt navolgers. Plaatselijke coöperatieve aankoopverenigingen, geadviseerd door Grashuis, maken eigen mengsels en excursies van boeren weten de proefmesterij te vinden.
De onderzoekingen breiden zich uit tot de zogenoemde schrale kalveropfok[1] en doelmatiger voeding voor fokschapen. Ook verstrekt Grashuis steeds meer adviezen op fokgebied. Hij komt landelijk in de belangstelling te staan, hetgeen een boer uit Halle bij de oprichting van de proefmesterij, al vreesde: ’We helpen onze dokter er wel mee, maar we werken hem er ook mee weg uit Zelhem, want nu zal hij opvallen.’
Hoofd van de C.L.O.-controle
De verscheidenheid in samenstelling van mengvoeders in de verschillende provincies leidt ertoe dat het toenmalige Centraal Bureau, de latere Cebeco-Handelsraad, in 1934 de C.L.O.-controle[2] opricht, waarvan Grashuis in 1935 directeur wordt. Het betekent vertrek uit Zelhem dat op een uitbundige huldigingsbijeenkomst afscheid neemt van de familie. Grashuis had daar de grootste veeartsenpraktijk van Nederland qua aantallen boeren en was (ere)voorzitter van tal van verenigingen. De straat waaraan de proefmesterij ligt, wordt in 1980 omgedoopt tot Dr. J. Grashuisstraat.
Arnhem wordt zijn nieuwe standplaats. Naar Grashuis later zelf beweert, heeft hij er wel tien jaar voor nodig gehad om zijn heimwee naar de gelukkige tijd in Zelhem te overwinnen.
Dankzij Grashuis komen er standaard-mengvoeders voor varkens en een deugdelijke controle op de kwaliteit ervan. En Grashuis houdt voor de boeren de ene lezing na de andere, soms wel honderd in een jaar. Zo houdt hij in februari 1936 een lezing voor de Coöp. Boerenleenbank en Handelsvereniging ‘Achterveld’ over veevoeding, waarbij hij aangekondigd wordt als ‘een man van de praktijk, die jarenlang zelf veehouder en veearts is geweest’. Dat geeft vertrouwen bij de boeren. Daarnaast ziet Grashuis kans een aantal voorlichtende brochures te schrijven over voeding, fokken en mineralen en hun onderlinge verband. Steeds meer coöperatieve aankoopverenigingen sluiten zich aan bij de C.L.O.-controle, maar veel boeren blijven wantrouwend staan ten opzichte van mengvoeders: ‘Het is nooit te controleren.’
En hoewel de Proefmesterij Zelhem, die haar exploitatie heeft overgedragen aan de Commissie van Beheer C.L.O.-controle, voortgaat met proefmogelijkheden zijn haar mogelijkheden beperkt. Dr. Grashuis heeft behoefte aan een proefboerderij met ruimere mogelijkheden in deze tijd waarin de veevoedingsleer zich zo snel ontwikkelt. Er is behoefte aan theoretische èn praktische kennis, aan meer mogelijkheden voor onderzoek en aan een laboratorium. En door de exploitatie van een proefboerderij houd je de wetenschappers met de benen op de grond. Bovendien kun je groepen boeren laten zien hoe het in de praktijk van het landbouwbedrijf werkt.
Op 1 september 1938 wordt daartoe het landgoed Schothorst door het Centraal Bureau beschikbaar gesteld aan de Commissie van Beheer C.L.O.-mengvoeders die het op diezelfde dag ten dienste stelt van het Instituut voor Moderne Veevoeding De Schothorst onder leiding van dr. Grashuis. Op 30 september 1938 verhuizen Jan Grashuis en Gerda Grashuis-Reichman met vier pubers en het zeven maanden oude nakomertje Tinneke van Arnhem naar Schothorst.
Jan Grashuis bij zijn schapen op Schothorst (collectie familie Grashuis).
Het landgoed Schothorst
Van 1850 tot 1936 is het landgoed, aanvankelijk ruim 60 ha groot, eigendom geweest van drie generaties VerLoren van Themaat, een familie, oorspronkelijk uit Hoorn afkomstig en rijk geworden in de graanhandel op de Oostzee. Later hebben ze zich in Utrecht gevestigd en vervullen functies in de rechterlijke macht, als bestuurder en wetenschapper.
Pieter woont in de zomer soms een maand op Schothorst, maar na zijn overlijden in 1860 gaat zoon Margarethus Cornelis (Kees) er permanent wonen. Hij is gepromoveerd in de natuurkunde en gaat nu actief het landgoed beheren. Het herenhuis annex boerderij wordt verbouwd tot villa, de tuinen worden in Franse stijl aangelegd en er komt een koetshuis en een Oranjerie. Hij koopt veel land bij, zodat zijn land tot aan de Eem reikt en de halve Ham zijn eigendom is. Hij fungeert ook als bank en zit in allerlei besturen.
Na zijn overlijden in 1900 blijven beide ongetrouwde kinderen, Gerard en Cornelia, er wonen. Ze kunnen niet zo goed met elkaar overweg en vooral Gerard brengt het grootste deel van het jaar door in het buitenland of in Amsterdam. In 1925 overlijdt Gerard en in 1936 Cornelia. Een nichtje, Johanna Maria Tydeman-VerLoren van Themaat, is de erfgename. Het grondbezit, dan ongeveer tweehonderd hectare, wordt in twee shifts verkocht, in 1936 ruim honderddertig hectare en in 1938 het oorspronkelijke landgoed met villa en gebouwen, inclusief de boerderijen Groot en Klein Schothorst.
Groot Schothorst ligt aan het Winkelpad waar de protestantse boer Willem Ruiter pachter is. Klein Schothorst ligt aan de Schothorsterlaan en dat wordt gepacht door Willem van ’t Klooster.
Pastoor De Jong loopt al rond op Groot Schothorst in 1938 in de verwachting dat dat gekocht kan worden voor een katholieke boer. En dan komt Grashuis die het hele landgoed koopt na een tip van prof. Sjollema. Daar heeft de pastoor het behoorlijk moeilijk mee en hij verbiedt zijn parochianen het contact met mensen van Schothorst.
Willem Ruiter vertrekt naar boerderij De Hen in De Treek en Willem van ’t Klooster gaat naar boerderij Groot Liendert.
De opbouw en de oorlog
De familie Grashuis trekt in de villa, waar ook de kantoren, een studeerkamer voor Grashuis, een laboratorium en een zaaltje voor excursiegangers onderdak vinden. De oude boerderij Groot Schothorst wordt afgebroken en aan de overkant van het Winkelpad wordt een grote proefboerderij gebouwd met ruimte voor zestig melkkoeien, paardenstallen en jongvee. Er wordt een lange varkensschuur gebouwd en na de oorlog vier dubbele huizen voor het personeel, dat niet uit Hoogland komt, maar door Grashuis deels is meegenomen uit De Achterhoek. Zij komen uit gezinnen in de Zelhemse dierenartsenpraktijk, en de familie Grashuis voelt zich zeer verantwoordelijk voor deze ‘landverhuizers’ en hun gezinnen.
De organisatiestructuur is simpel: Teun Vorselman (uit Twello) gaat over de boerderij en het rundvee, Wim Wassink (uit Zelhem) over de afdeling varkens en Gert Baas (uit Hoogland) over het kippenpark. Daarboven staat dr. Grashuis, die ook de wetenschappelijke staf van vijftien mensen onder zich heeft.
Prof. Sjollema, zestien jaar eerder de promotor van Jan Grashuis en intussen gepensioneerd, wordt wetenschappelijk adviseur van de Schothorst.
Als men het op het bedrijf over dr. Grashuis heeft, spreekt men altijd van ‘de Baas’. En dat is hij ook. De afstand tot het personeel is nogal groot, je loopt niet zo maar bij hem binnen. Als de vakbond NVV vraagt om overleg ontploft Grashuis welhaast, herinnert Piet Hilhorst (zoon van Cees Hilhorst) zich. Als ‘de Baas’ regelde hij zelf, samen met zijn vrouw, de personele zaken; daar had hij de vakbond niet bij nodig.
Mevrouw Grashuis doet, zij het niet-officieel, de Human Relations en ze voelt zich verantwoordelijk voor de veiligheid op het bedrijf: geen open gierkelders of rondslingerend gereedschap, geen taxushaag op kwetsbare plekken vanwege de giftige naalden en bessen.
Als Grashuis thuis is, loopt hij met zijn vrouw en Tinneke ’s avonds steevast even naar de proefboerderij om langs de koeien te gaan. Wolter Eggen (uit Zuidwolde Dr), gepensioneerde melkknecht, die daar op zolder woont en Teun Vorselman sluiten zich dan vaak aan bij de inspectieronde.
In de eerste drie Schothorstjaren ziet Grashuis kans, naast zijn omvangrijke werk als directeur van de C.L.O.-controle en als directeur van De Schothorst, ook nog 350 lezingen en cursussen te houden.
Met het oog op de naderende oorlog wordt door de regering een Rijksbureau voor Voedselvoorziening in Oorlogstijd (RVVO) opgericht, waarin Grashuis actief is als vertegenwoordiger van de coöperatieve mengvoederbereiders. Aan hem is het te danken dat de veevoederdistributie plaatsvindt in de vorm van mengvoer. Vanaf de mobilisatie op 28 augustus 1939 wordt het personeel van de C.L.O.-controle tijdelijk ter beschikking gesteld van het RVVO. Grashuis heeft van tevoren bedongen dat hij geen rijksambtenaar wordt en dat bij de mengvoederfabricage geen sprake zal zijn van een fabrieksgeheim[3]. Grashuis brengt dan tegen zijn zin een periode veel tijd in Den Haag door. Per 1 maart 1940 kan hij zich tot zijn opluchting weer wijden aan het werk op De Schothorst.
In de loop van de oorlog wordt het steeds problematischer om voorraden veevoer van overzee te krijgen en de coöperaties maken een moeilijke tijd door. De landelijke zorg voor extra voedertoewijzingen aan zieke dieren wordt in handen gelegd van dr. Grashuis, evenals de bevoorrading van dierenartsen met vitaminepreparaten, lijnmeel en dergelijke.
Het aantal lezingen loopt door de oorlogsomstandigheden flink terug, maar de belangstelling voor cursussen blijft groot. Zo komen er in september 1941 veertig katholieke land- en tuinbouwonderwijzers onder leiding van P.H. Segers, het hoofd van de Sint-Henricusschool, per janplezier naar Hoogland voor een rondleiding over het nieuwe bedrijf en een lezing over veevoeding. Het was geen lezing, maar een les, is naderhand de conclusie van de onderwijzers, die zoiets natuurlijk direct herkennen. Dr. Grashuis vindt in deze periode nu wel tijd om flink wat artikelen en brochures te schrijven.
Gedurende de hele oorlog verblijft een flink aantal onderduikers op de zolders van de villa die dankzij de verbouwingen van Pieter en Kees VerLoren van Themaat over heel wat loze ruimten beschikt. En bij onraad verdwijnen die onderduikers in eerder gegraven holen in het Schothorsterbos.
Na de oorlog
De schade aan gebouwen en vee van De Schothorst is in 1940 verhoudingsgewijs gering. De behoefte aan schootsveldverruiming waardoor in Hoogland 178 huizen en boerderijen in mei 1940 in brand gestoken zijn, is voorbijgegaan aan De Schothorst. Wel is er door de oorlogshandelingen in april 1945 voor ruim f 15.000 aan schade toegebracht.
Een van de weinige bestuursfuncties van Grashuis in de Hooglandse gemeenschap is die van voorzitter van het tijdelijk Oranjecomité, dat in 1946 in café Houdt Rust (later Houtrust genoemd) in Hooglanderveen een blijvend bestuur krijgt, dat zich zal belasten met de culturele verbetering en organisatie van feesten in de gemeente Hoogland. Jan Grashuis wordt voorzitter, mevrouw Verbeek-Starmans secretaris. Erevoorzitter wordt burgemeester Laumans.
Grashuis wordt tevens voorzitter van de plaatselijke zuiveringscommissie. In 1946 staat Grashuis op de lijst voor de PvdA bij de verkiezingen voor Provinciale Staten. In 1948 wordt hij Statenlid.
In dat jaar wordt er in de eerste week van september aan de Leusderweg een grote landbouwtentoonstelling gehouden, STORTA (Stichting tot het Organiseren van Tentoonstellingen voor Amersfoort en omstreken), waar 25.000 belangstellenden op afkomen. Doel is de stad te laten zien wat de agrarische sector vermag. Het motto is ‘Een welvarende boerenstand zorgt voor een herlevend Nederland’. Jan Grashuis is de voorzitter en spin in het web. Vierentwintig jaar eerder heeft hij zoiets – zij het op veel kleinere schaal – ook al eens gedaan in Zelhem. De commissaris van de Koningin opent het gebeuren, waar 150 standhouders staan, tot de reinigingsdienst en de historische vereniging Flehite aan toe. Er is een lunapark, cabaret, allerlei veekeuringen worden gehouden en er is natuurlijk een concours hippique.
Teleurstellend lang duurt de schaarste aan grondstoffen na de oorlog, maar dankzij de vasthoudendheid van Grashuis in de oorlog aan het belang van mengvoeders is het vertrouwen daarin flink gegroeid.
Na een studiereis van dr. Grashuis in 1952 naar de Verenigde Staten wordt onder het motto ‘Wetenschap voor de Praktijk’ jaarlijks een twee dagen durende conferentie georganiseerd, de C.L.O.-veevoedingsdagen, waarop nieuwe ontwikkelingen op dat gebied worden besproken.
Jaarlijks bezoeken tienduizenden Nederlandse boeren en boerinnen en een groot aantal buitenlanders De Schothorst. In 1956 komt er zelfs een Sowjet-landbouwdelegatie naar De Schothorst om zich op de hoogte te stellen van de nieuwe inzichten inzake veevoeding.
Bezoekers waarderen het dat het bedrijf niet werkt als een modelboerderij, maar als een praktijkbedrijf, waarbij dr. Grashuis graag boer onder de boeren is en tevreden kan meedelen dat de bedrijfsresultaten positief zijn.
Ook de landelijke pers heeft De Schothorst ontdekt. Nota bene in de Amsterdamse stadskrant Het Parool verschijnen in 1951 opgewonden artikelen onder de kop ‘De Schothorst verricht biologische wonderen’, en ‘Hanen lijken op kippen, droge koeien geven melk, groei van varkens wordt veranderd’. En in een lang artikel worden voor de Amsterdammers de negen tot zestien bestanddelen in de rundveekoek uitvoerig belicht. De Partij van de Arbeid organiseert in 1953 zelfs een Agrarisch Congres waar Grashuis, Vondeling en Mansholt inleidingen houden. Jan Grashuis kan nog steeds niet stilzitten, zelfs niet als kapper Cees van de Kooij naar de studeerkamer op de villa komt om dr. Grashuis zwijgend te knippen, die dan gewoon pleegt door te werken. Cees mag pas wat zeggen als hij naderhand bij mevrouw Grashuis een kopje thee drinkt. Om bij te komen.
De leefgemeenschap
De Schothorst is een wat vreemde eend in de bijt van het katholieke Hoogland. De wetenschappelijke staf woont voornamelijk in Amersfoort en het andere personeel voornamelijk op het landgoed. Veel contact met de Hooglanders is er aanvankelijk niet, hoewel Jan van Middelaar van boerderij ‘t Klooster op aandringen van zijn moeder al snel komt kennismaken met Grashuis. De werknemers op het bedrijf zijn bijna allen nederlands-hervormd en de kinderen gaan naar de school op De Ham. Tot de rooms-katholieke verenigingen in het dorp hebben de Schothorsters geen toegang. Van de komst van De Schothorst zullen de boeren in Hoogland niet veel gemerkt hebben.
De Schothorstkinderen beschouwen het landgoed met het bos en de proefboerderij als hun speelterrein. Als ze ’s winters willen schaatsen op de gracht, is steevast de vraag van de ouders: ‘Heeft Jo Vorselman het ijs al geprobeerd?’ En daarna is het veilig.
Je mag er veel en al die daar werkende vaders houden de kinderen wel in de gaten. En als ze weer eens in de perenboom zitten bij de proefboerderij en Grashuis ziet dat vanuit de nieuwe directeurswoning, dan springt hij op zijn fiets om ze uit de boom te jagen. De daders zitten dan al hoog en droog op het hooi bovenin de proefboerderij.
Maar als het hooi van het land moet in verband met een plots dreigende bui, dan komt Grashuis met een stel gavels en dan krijgen ook de aanwezige kinderen er een uitgereikt. Later komt dan mevrouw Grashuis met een melkbus limonade of met ijs.
In 1994 is er een reünie van vijftig Schothorstkinderen en bij die gelegenheid worden enthousiast herinneringen opgehaald en al die oude plekken bezocht.
Antibiotica
In 1955 neemt dr. Grashuis, een der knapste veevoederdeskundigen van ons land volgens Het Parool, ontslag als lid van de Veevoeder Advies Commissie. De directe aanleiding is een besluit van het bestuur van het Bedrijfschap voor Veevoeder, gezwicht voor de lobby van industrie en handel, waarbij het gebruik van antibiotica in het voer van slachtkippen en in kunstmatige zeugenmelk voor moederloze biggen wordt toegestaan. Grashuis is er fel op tegen. Op de duur zal het voeder een dure vergaarbak worden van geneesmiddelen, die preventief worden aangewend, aldus Grashuis. Op grond van proeven is onomstotelijk bewezen dat de verschillende bacteriestammen ongevoelig worden voor antibiotica, er misschien zelfs door gedijen. Daarover worden Kamervragen gesteld, maar minister Mansholt geeft niet toe: aan het gebruik van antibiotica zijn economische voordelen verbonden, terwijl de gevaren bij kortstondig en zeer beperkt gebruik niet te duchten zijn.
In 1957 vat dr. Grashuis op een symposium over het gebruik van antibiotica, georganiseerd door de Maatschappij voor Diergeneeskunde zijn bezwaren tegen toevoeging van antibiotica aan veevoeder nog eens beknopt samen: na korte tijd teruggang van effect en dan niet lonend meer, gevaar voor ziekteverspreiding door ontstaan van minder gevoelige bacteriestammen, gevaar voor teruggang in kwaliteit van mengvoeders, leidend tot minder kwaliteit van het slachtproduct, en het verloren gaan van antibiotica als geneesmiddel. In de loop der tijd heeft Grashuis op deze punten steeds meer bijval gekregen.
In 1959 is er een uitbraak in Nederland van paratyfus, volgens Grashuis veroorzaakt door het gebruik van antibiotica in veevoer voor kalveren.
Grashuis neemt geen blad voor de mond als hij misstanden en verkeerde ontwikkelingen ziet op het gebied van voedsel die mens en dier kunnen schaden. Zo trekt hij ten strijde tegen witbrood en wit vlees, waar mensen een voorkeur voor hebben. En of die witte kleur van bloedarmoedige (dus zieke) dieren komt of door chemische behandeling van graan, dat interesseert de meeste mensen niet. Ook keert hij zich tegen kleurstoffen in voedingsmiddelen, omdat die kankerverwekkend kunnen zijn. En de kwakzalverij heeft aan hem een geduchte tegenstander.
Met zijn precies omlijnde standpunten, waarbij Grashuis eerder heilige huisjes en lange tenen opzoekt dan vermijdt, maakt hij zich niet altijd geliefd. Maar zijn deskundigheid blijft onomstreden: Dr. Grashuis heeft het gezegd!
In Zelhem waren er al boeren die in de jaren twintig ook hun kinderen mengvoeder gaven, en de administrateur van de Schothorst prakt steevast zijn warme eten door elkaar met de opmerking: ‘Mengvoer is beter!’
Bodem Plant en Dier
In 1957 meldt het Gereformeerd Gezinsblad dat Grashuis plannen heeft om de bodem van de Veluwe door te lichten en te onderzoeken of er mogelijkheden zijn om tuinbouwbedrijven, die uit het Westland worden verdreven, op de Veluwe te vestigen.
Het is het begin van de Bodem-, Plant- en Dierprojecten. De bodemvruchtbaarheid en de chemische samenstelling van gras wordt onderzocht waarbij ook sporenelementen als koper, kobalt en mangaan worden betrokken. Daarnaast worden bij melkkoeien bloedmonsters voor onderzoek op magnesium en koper en urinemonsters voor onderzoek op natrium en kalium genomen. In 1958 wordt de stichting voor Onderzoek van Bodem, Plant en Dier opgericht waarvan Grashuis directeur blijft tot zijn 70e in 1966.
Leven is werken en werken is leven
Dit motto van Grashuis heeft hij zijn hele leven gepraktiseerd. Als hij in 1961 met pensioen gaat, is hij directeur van drie stichtingen, de Stichting voor Onderzoek van Pluimvee en Varkens (Pluva), het Instituut voor Moderne Veevoeding De Schothorst en de Stichting C.L.O.-controle, die na zijn vertrek elk een eigen directeur krijgen. De Stichting voor Onderzoek van Bodem, Plant en Dier blijft hij nog even voortzetten tot zijn zeventigste.
Vanaf 1919 tot aan zijn overlijden is hij zeer betrokken bij de Nederlandse landbouw, niet alleen op het terrein van de veevoeders en de diergeneeskunde. Ook de gevoerde landbouwpolitiek, de melkprijzen, de emigratie van boeren naar het buitenland, de positie van de kleine boer, over alles heeft Grashuis goed gemotiveerde standpunten die hij scherp over het voetlicht brengt.
Het aantal lezingen en cursussen door Grashuis gegeven wordt geschat op 3500, vaak in uithoeken van het land. En dan ’s nachts terug met de auto naar huis, want elders overnachten doet Grashuis niet. Om hem op de terugweg in de auto wakker te houden neemt hij aanvankelijk Regelink mee, de man die alle proeven op de proefmesterij in Zelhem voor Grashuis heeft uitgevoerd en die ook meegekomen is naar Hoogland en die in het koetshuis boven de paardenstallen woont. Regelink is een levenswijze man, steun en toeverlaat van velen op Schothorst. Als het zo uitkomt past hij ’s avonds op Tinneke. Mevrouw Grashuis zorgt voor een rooster voor de meerijders: Hijmen of Wulf Brouwer, Gerbrand van Burgsteden of Piet Hilhorst. Later vergezelt Tinneke Grashuis hem op zijn lezingentochten. Op de terugweg becommentarieert Grashuis dan de vergadering. Als hij weer terug op Schothorst was, moest je, vertelt Piet Hilhorst, eerst mee naar de proefboerderij voor een rondje langs koeien en jongvee, dan nog even een borrel drinken en dan mocht je naar huis.
Het aantal wetenschappelijke artikelen en voorlichtingsbrochures van dr. Grashuis was enorm. Wanneer deed die man dat allemaal? Als ontspanning kon je hem regelmatig ’s morgens vroeg aantreffen in de zomer, bezig met grasmaaien met de zeis aan de slootkant of in de hoeken en kanten van een weiland waar de maaimachine niet bij had gekund. Zonde om dat te laten staan. Ook in de moestuin werken deed hij graag.
Wanneer dr. Grashuis op de Nieuwjaarsreceptie van koningin Juliana wordt uitgenodigd in het paleis op de Dam, rijdt chauffeur Kreijne in uniform met een blinkend gepoetste taxi hem daarheen, nadat het thuisfront heeft gecontroleerd of hij niet twee verschillende sokken en een besmeurd driedelig kostuum aanheeft, want ‘bevallingen’ doet hij in vest en hemdsmouwen.
Overal en voor allerlei problemen weet men hem te vinden. Hij wordt met een vliegtuig opgehaald door de Guy de Rothschild om in Parijs zijn paarden te onderzoeken vanwege een ziekte die anderen niet kunnen genezen. Via Nederlandse boeren in Frankrijk is De Rothschild op dr. Grashuis gewezen.
En in Artis loopt zijn dochter hem tegen het lijf wanneer hij daar de Przwalskipaardjes komt genezen. Het Dolfinarium roept zijn hulp in voor de schimmel bij de dolfijnen. En regelmatig moest hij ook verder weg assistentie verlenen, zoals in Brazilië, Zuid-Afrika, of de Verenigde Staten naar aanleiding van vragen over veeziekten, veevoeding of bodemsamenstelling.
Maar ook buiten de landbouw is Grashuis actief. Als lid van Provinciale Staten rijdt hij met Cees Hilhorst menigmaal naar Utrecht. Als hij in de Tweede Kamer wordt gekozen, bedankt hij daarvoor.
Terugkijkend in 1971 op zijn leven zei Jan Grashuis: ‘Eerlijk, als ik overzie wat ik als wetenschapsman allemaal heb kunnen doen voor de boerenstand, zeg ik toch, het liefst was ik gewoon boer geworden’.
Jan Grashuis verhuist na zijn pensionering naar Leusden en later naar Stuifzand bij Hoogeveen. Hij gaat schapen houden. In 1978 overlijdt Grashuis, drie jaar na zijn vrouw Gerda. Ze worden begraven in Zelhem. Jan van Middelaar, de eerste Hooglandse boer die komt kennismaken in 1938 en levenslang met hem bevriend blijft, spreekt bij het overlijden van Jan Grashuis: ‘Ik wil je niet zozeer gedenken als wetenschapper, hoezeer ook de wetenschap een belangrijke plaats in je leven heeft ingenomen maar ik wil je herinneren als de eenvoudige man die boer bleef met de boeren, als een veehouder die ontzettend veel liefde en geduld voor zijn vee had en vooral wil ik je aan je denken als een man die door zijn oprechte eerlijkheid en grote eenvoud een echte vriend van de boeren werd.’
Het katholieke boerenbolwerk
Jan Grashuis was als veearts in Zelhem actief in een enorm aantal verenigingen en instellingen. In 1935 waren er veel verenigingen betrokken bij zijn afscheid en er was nauwelijks een gezin in Zelhem dat niet lid was van een van die verenigingen.
Hoe schraal steekt daarbij de wijze af waarop dr. Grashuis betrokken was en werd bij de Hooglandse samenleving: voorzitter van het Oranje Comité en van de zuiveringscommissie, dat is het. In Boerenbolwerk, de Hooglandse landbouwgeschiedenis 1887-2012 van Piet Smink komt dr. Grashuis nauwelijks voor: hij stelt voor een tbc-vereniging op te richten, hij wordt adviserend lid van de Fokvereniging en hij adviseert een vereniging voor K.I. op te richten.
Het boerenbolwerk Hoogland was evenzeer een katholiek bolwerk en Grashuis was ook niet meer de dorpsveearts, maar directeur van een instelling die zich toevallig in Hoogland bevond, maar als werkterrein heel Nederland had.
Grashuis onderhield goede contacten met de buren Tondeur, Kok op Weede en De Oude Hooft, met Kleter, Uppelschoten, Van den Tweel en Van Dijk op de Schothorsterlaan, met Van de Akker en Van Burgsteden op De Koop, en met Cees Hilhorst op Emiclaer en Cees Herder op Zielhorst. Maar andersdenkenden in het bestuur van het boerenbolwerk, hoe deskundig ook, dat was in die monolithisch verzuilde wereld van Hoogland een brug te ver.
Bronnen
- K. Donker ‘Dr.J. Grashuis 25 jaar directeur van de Stichting C.L.O.-controle’ in het dr. J. Grashuis-nummer van het Landbouwkundig Tijdschrift (september 1960, blz. 595-674).
- Gesprekken en aantekeningen van Tinneke de Vries-Grashuis, Kees van Burgsteden, Piet Hilhorst en Johan van Middelaar.
- Beerman, J, ‘Dr. J. Grashuis 80 jaar. Leven is werken en werken is leven’ in De Landbode, 12 maart 1976.
- oudzelhem.nl
- schothorst.nl
- De Graafschapbode 1919-1935
- De Eembode 7-2-1936 en 8-6-1937
- Bredasche Courant 9-1-1936
- Leeuwarder Nieuwsblad, 19-8-1938
- Amersfoortsche Courant, 2-7-1938 en 8-7-1938, 8-8-1966
- Amersfoortsch Dagblad, 19-7-1940
- Amersfoortsche Courant, 18-9-1941, 9-8-1956
- Soester Courant, 26-2-1946
- Dagblad voor Amersfoort, 18-11-1946, 10-9-1947, 9-8-1948, 2-9-1948, 7-9-1948
- Het Parool, 9-3-1951, 21-12-1953, 9-1-1954, 27-5-1955, 21-1-1956, 16-4-1956, 15-12-1961, 16-3-1967
- De Volkskrant 20-2-1954, 28-1-1955, 23-4-1955, 24-8-1957, 14-12-1961
- Het Vrije Volk, 22-12-1953, 26-5-1955, 15-7-1955, 25-7-1955, 17-5-1957, 11-8-1959, 13-8-1959, 14-8-1959, 26-8-1959, 20-12-1961
- De Telegraaf 1-2-1955, 21-2-1955, 13-7-1978
- De Waarheid, 15-12-1955, 12-1-1956, 16-4-1956, 30-6-1956
- Gereformeerd Gezinsblad, 6-2-1957
- Algemeen Handelsblad 15-12-1961
- Trouw, 14-4-1967, 30-1-1971
- Nederlands Dagblad 28-8-1972
[1] Grashuis propageert een opfokmethode van kalveren, waarbij in totaal 100 liter volle melk en daarnaast gezuurde ondermelk of wei wordt verstrekt, aangevuld met hooi (’s zomers gras), beperkte hoeveelheden kalvermeel (later pulp of bieten), en vitamine AD-preparaat. Algemeen wordt deze methode betiteld als de schrale opfokmethode ‘Schothorst’ in tegenstelling tot de intensieve opfok met veel volle melk. De voordelen van de schrale opfokmethode zijn vooral minder opfokkosten, minder darmstoornissen, geen tetanie, maar veel belangrijker is, dat de dieren langer meegaan, later meer produceren en beter drachtig zijn.
[2] Deze C.L.O.-controle was ingesteld door de Centrale Landbouw Organisaties, vandaar de naam, namelijk het Koninklijk Nederlands Landbouw Comité, de Katholieke Nederlandse Boeren- en Tuindersbond, de Nederlandse Christelijke Boeren- en Tuindersbond en de Nederlandse Pluimveefokkers Federatie.