2020-3-3 Soldaat in Suriname

Een tijd om nooit te vergeten
Gijs Keizer (bewerking Arie van den Heuvel)

Dit is deel II van een drieluik over Gijs Keizer, geboren 21 mei 1933. In dit artikel gaat het over zijn militaire diensttijd in Suriname in 1954-1955.
In deel I, gepubliceerd in De Bewaarsman van augustus jl., lag het accent op zijn jeugdjaren in Hoogland. Deel III zal in het teken staan van zijn leven als beeldend kunstenaar, hoe hij vanuit Hoogland zijn vrijheid heeft veroverd.

Gijs als dienstplichtig militair (collectie Gijs Keizer).

Het avontuur tegemoet
‘Bij gelegenheid van mijn vertrek naar Suriname, waar ik mijn dienstplicht voor een jaar ga vervullen, wil ik een aanvang maken met een logboek, waarin ik mijn reisindrukken en belevenissen in de West wil vastleggen. Verder is het ook mijn bedoeling mij meer te bekwamen in de muziek en schetsen te maken in de natuur. Ik heb daar een nieuwe tekenpen voor aangeschaft (een Flomaster)’.

Zo begint Gijs Keizer zijn verhaal over zijn belevenissen in Suriname in 1954-1955. Vlak na de oorlog had hij buurjongens naar voormalig Nederlands-Indië zien vertrekken, maar voor de avontuurlijk ingestelde Gijs lag een buitenkans in Suriname. Vader Hendrik en moeder Heintje hadden er toestemming voor verleend. Ze hadden een certificaat moeten ondertekenen en dit was door burgemeester Laumans met zijn handtekening bekrachtigd.

Op 11 mei 1954 gingen Gijs en zijn dienstmaten in Amsterdam het avontuur tegemoet aan boord van het stoomschip ‘de Cottica’. De vele familieleden stonden al te wachten bij de Surinamekade om hun zonen uit te zwaaien. De jongens kregen confetti rolletjes. Om 17.00 uur klonken drie lange stoten op de stoomfluit; het sein voor vertrek. Het regende confettilinten en onder het zingen van het Wilhelmus voer ‘de Cottica’ de haven uit en het Noordzeekanaal in. Om 19.00 uur passeerde het schip de sluizen van IJmuiden en verdween Holland voor een jaar langzaam uit zicht.

De krijtrotsen van Dover
De volgende ochtend zag Gijs de krijtrotsen van Dover uit de mist opdoemen. Na een korte onderbreking in de haven werd de reis voortgezet naar Madeira. Verschillende jongens werden zeeziek. Gijs had alleen een beetje misselijk gevoel, maar dat was snel over. Het schip schommelde behoorlijk, maar volgens een matroos was het een kalme zee. Gijs stond vaak voor op de boeg van het schip en genoot van het uitzicht en het doorsnijden van de golven, vooral bij harde wind. Zo af en toe zag hij in de verte een schip, maar verder niets dan alleen water om je heen. Soms zwom voor de boeg uit een groepje dolfijnen. Verder naar het zuiden zag hij ook vliegende vissen. Het leven aan boord was goed uit te houden: eten en rusten, sporten en corveediensten, zoals het schillen van aardappelen en aanvegen van het ruim.

Boulevard Madeira (collectie Gijs Keizer).

De straatjeugd van Madeira
Hoe verder het schip naar het zuiden voer, hoe warmer het werd. De jongens droegen nu een tropenpak. Tegen de middag van 17 mei kwam ‘de Cottica’ de haven van Madeira binnen. Madeira, een prachtig eiland; de witgepleisterde huizen met rode daken waren tegen de bergen opgebouwd. Tussen de huizen groeiden bananen en suikerriet. De bevolking was erg arm. Er werd veel gebedeld, vooral om sigaretten. De kinderen rookten ook veel. Terwijl de jongens de stad in waren, maakte Gijs kennis met de straatjeugd. ‘Verstaan kon ik ze niet, maar met gebarentaal kon ik me toch behoorlijk verstaanbaar maken. Ze zongen en floten Spaanse liedjes voor mij. Ik heb er de grootste lol mee gehad. Als bedankje gaf ik ook nog een solo weg op mijn saxofoon.’ In de avond vertrok ‘de Cottica’ op weg naar Trinidad.

21 mei
‘Dit is voor mij een zeer belangrijke dag, namelijk mijn 21e verjaardag. Mijn gedachten waren die dag veel bij thuis. Dat is begrijpelijk wanneer je bedenkt dat moeder die dag ook jarig is.’ In de ochtend begon het te regenen. De bui ging grotendeels langs het schip heen; er zaten twee windhozen in. Je zag een lange slurf uit de wolken hangen. Hij dreef op ongeveer 100 meter afstand over het water dat enigszins werd opgezogen. Het was een schitterend gezicht. In de avond was er een mooie zonsondergang met gekleurde wolkenvelden. Voor Gijs een prachtig sluitstuk van zijn verjaardag.

Gijs met zijn maten aan de wandel in Port of Spain, Trinidad (collectie Gijs Keizer).

De kleurrijke armoede van Trinidad
Op 28 mei voer ‘de Cottica’ de haven van Port of Spain binnen. Op de kade liepen veel Creolen (nakomelingen van slaven), die daar als arbeider werkten. Ze waren erg kleurig gekleed. De meesten hadden een spijkerbroek aan of een kort broekje, en dan met een Amerikaanse blouse erboven; deze waren erg gevarieerd, gestreept, geblokt, en zelfs met de print van hele kranten erop. Ook droegen ze gekleurde Jockey-petten. In de middag mocht Gijs met zijn maten aan wal. De meeste huizen waren uit hout opgetrokken en volgeplakt met reclames. Daarna liepen ze een berg op, waar de mensen erg armoedig leefden. ‘De huizen bestaan uit rotte planken, beplakt met opengevouwen biscuitblikken en daken van golfplaten. De ramen zijn gewoon open met een rafelig gordijntje ervoor. Sommige huisjes waren op palen gebouwd, waaronder de kippen en eenden verbleven. De huisjes zijn soms maar twee meter in het vierkant. Je begrijpt niet dat er een gezin in kan wonen.’ Weer terug bij de haven dronken ze limonade. Een flesje met een glas erbij en daarin een brok ijs; lekker koel. ‘Ik ben blij in Trinidad aan wal geweest te zijn. Vooral het leven van die mensen heeft me zeer geboeid. Dat primitieve wat toch zeer mooi is om te zien, die eenvoud. Ik vraag me af of deze mensen er erg in hebben dat ze arm zijn.’ In de avond voer ‘de Cottica’ weer uit voor het laatste deel van de reis.

De aankomst van ‘de Cottica’ in Suriname (collectie Gijs Keizer).

Aankomst in Paramaribo en het Prins Bernhardkampement
Drie weken na vertrek uit Amsterdam zag Gijs dan eindelijk Suriname: ‘Even later lagen we stil in de Surinamerivier vlakbij de haven van Paramaribo. De zon kwam net op, wat een mooi gezicht was, vooral de weerspiegeling op het water. In de verte zag ik een zeilschip dat als een zwart silhouet tegen het lichtgroene water afstak. Aan stuurboord lag Paramaribo met zijn gekleurde houten huizen met hier en daar een klapperboom ertussen. Aan bakboord zagen we de bossen en de bouwlanden, met hier en daar een huisje ertussen, een kleurig gezicht. In de rivier lag een gezonken Duits schip.’

Toegangspoort tot Prins Bernhardkampement (collectie Gijs Keizer).

De jongens werden op de kade verwelkomd door een militaire muziekkapel. In een bagageloods werden ze toegesproken door de kolonel. Daarna werd het peloton dwars door de stad vervoerd naar het Prins Bernhardkampement, waar ze een week zouden blijven om te acclimatiseren. In de avond volgde in de recreatiezaal de H. Mis door de aalmoezenier. Gijs mocht misdienaar zijn. Na de mis verwelkomde de aalmoezenier hen. Hij vertelde dat ze een zware tijd voor de boeg hadden, maar ook een mooie tijd.

Groep twee van het 2e peloton van de Suriname Compagnie 1954; Gijs staat rechts (collectie Gijs Keizer).

De volgende avond ging Gijs met zijn maten de stad in. ‘De meeste jongens vonden dat er niets te beleven was. Dat is mij echter niet tegengevallen, je hebt er hele leuke straatjes. De meeste huizen zijn uit hout opgetrokken en slecht onderhouden. Het zijn gewoon krotjes, maar ze hebben er wel de mooiste radio’s in staan, en zelfs tl-verlichting. Langs de straten stonden hoge palmbomen die als zwarte silhouetten tegen de blauwe hemel afsteken. De straatverlichting is er net eender als in Hoogland, om de vijftig meter een pitje.’

Verblijf in Bosbivak Zanderij
Op 5 juni vertrokken ze naar Bosbivak Zanderij. De slaapplaatsen waren in een barak, bestaande uit een dak rustend op betonnen pilaren staande op een betonnen vloer. Tussen de pilaren halfsteens muurtjes van een meter hoog. De voor- en achterzijde van de barak waren grotendeels open. De dagen vlogen behoorlijk vlug om. De dienst bestond uit theorielessen, wapenlessen, veel velddienstoefeningen en op wacht staan bij de poort. Vlak bij het bivak was een kreek, waar je heerlijk kon zwemmen, de Coca-Cola Creek. Deze was officieel zo genoemd omdat het op zich heldere water de kleur van cola had.

Zwemmen in de Coca-Cola Creek; Gijs staat aan de oever (collectie Gijs Keizer).

De mooiste bloemen en vlinders
Tijdens het verblijf op Bosbivak Zanderij was er veel gelegenheid voor de jongens om de omgeving te verkennen. Aan een Creoolse jongen vroegen ze of hier ook slangen voorkwamen. Dat bleek het geval: ‘Sommige zijn zo gevaarlijk dat wanneer je er een beet van krijgt je nog maar acht passen kan lopen en je bent er geweest.’ Al wandelend op weg naar het dorpje Berlijn zag Gijs de mooiste bloemen en vlinders. Veel wegen waren eigenlijk niet veel meer dan een slingerend pad door het oerwoud. Soms liep je door het water. Hier en daar waren boomstammetjes in het water gegooid, zodat je nog enigszins droog kon lopen. Je zag ook stukjes open gekapt bos waar cassave en groente werd verbouwd. Na uitputting van de grond werd door de dorpsbewoners elders gekapt en groeide het bos weer dicht. De bewoners van Berlijn waren overigens heel vriendelijk. Ze boden de jongens sinaasappelen aan.

Gijs terug van een van zijn tochten in de omgeving van Bosbivak Zanderij (collectie Gijs Keizer).

Ik zal dit tochtje nooit vergeten
Gijs en een aantal maten hadden twee jongens uit het dorpje Berlijn bereid gevonden om als gids mee te gaan op een tocht naar de dorpjes Abrahamsdorp en Eendracht. Het avontuur nam een aanvang in korjalen, door Marrons (nakomelingen van weggelopen slaven) uitgeholde boomstammen. ‘Ik zal dit tochtje nooit vergeten. We voeren dwars door het oerwoud; links en rechts zag je de meest vreemdsoortige bomen en planten. Er lagen hier en daar ook bomen in het water, daar gleden we gewoon overheen. Dan kneep ik hem behoorlijk. Het scheelde soms maar een haar of we waren omgeslagen. We zagen aan de oever een groot wespennest tegen een boomstam, met grote blauwe wespen. Ze zijn erg gevaarlijk, vertelden de jongens. Wanneer ze je steken krijg je heftige koorts, het kan zelfs de dood ten gevolge hebben.’ Abrahamsdorp bestond uit één heel groot huis met een héél groot gezin. De bewoners trakteerden hen op bananen.

Marrons in een korjaal (collectie Gijs Keizer).

Even later voeren ze weer verder door de jungle. ‘Om een bocht in de kreek zagen we het dorpje Eendracht liggen. Een oud moedertje was een paar haveloze kledingstukken aan het wassen aan de oever. Ze stond tot haar knieën in het water. Op de oever lag een groot houtblok, daar leggen ze het te wassen kledingstuk op. Vervolgens slaan ze er met een knuppeltje op. Dit is hier de zogenaamde wasmachine. Je vindt het in ieder dorp terug.’ Ze legden aan en gingen het dorpje in dat uit ongeveer tien hutjes bestond, kriskras door elkaar, van palen en planken gemaakt en met een dak van bladeren.

Marron dorpshoofd Antoni in een korjaal (collectie GijsKeizer)

‘Een vrouw was bezig rijst te stampen in een uitgehold houten blok. In een van de hutjes woonde familie van onze roeiers. Daar hebben we een tijdje binnen zitten praten. Het hutje was verdeeld in twee kamers. Een voor- en achterzaal noemen ze dat hier. De achterzaal was de slaapkamer. Aan de wand hingen gebruiksvoorwerpen, zoals borden, schalen en waterkruiken, die gemaakt zijn van holle kallebassen. In de voorzaal was een stookplaats, een verhoging van stenen. De potten hangen aan een haak boven het vuur, zoals bij ons vroeger op de boerenhaard. De rook verdwijnt door een gat in het dak. Naast de stookplaats stond ook nog een rijststampblok en een grote ronde houten schaal waar ze de cassave op fijnwrijven voor de cassavekoeken.’

Houtwormen en houthakkers
Nadat Gijs op een ochtend brieven had geschreven aan het thuisfront, ging hij in de middag de jungle in om te fotograferen en te tekenen. Hij liep op een pad en passeerde zo af en toe zijpaden. Deze waren door houthakkers aangelegd om bomen dieper in het bos te kappen. Er stonden ook zwartgeblakerde bomen, bomen die door de houthakkers aangestoken waren om houtwormen te doden. Deze wormen konden in een nacht een boom kaalvreten, zodat er geen groen meer aanzat en het hout gewoon verpulverde.

Een houthakker aan het werk in de jungle (collectie Gijs Keizer).

Op zijn wandeling kwam hij Javaanse houthakkers tegen. ‘Ik heb even een praatje met ze gemaakt. Ze vertelden dat ze uit verveling werkten vandaag. Verderop was er een aan het kappen. In een mum van tijd had hij een boom om. Met een houwer (kapmes) sloeg hij de lianen en het struikgewas weg om de bomen vrij te maken. Wanneer de boom geveld is, wordt hij in stukken van een meter gezaagd. Aan het einde van de spoorbaan was een oude man bezig een lorrie te laden. Hij bond er eerst met lianen dwarshouten op om breder te kunnen laden, vervolgens plaatste hij verticale palen. Er gaat twee kubieke meter hout op. De houthakkers ruiken erg naar hout, het zijn behoorlijk gespierde kerels. Ze spreken gebrekkig Nederlands.’

Het was een rattenslang, en die zijn giftig
Op een dag ging Gijs met een plaatselijke gids Alfred, een Creoolse jongen, op weg naar het dorpje Bisiri. Ze volgden een pad dwars door de jungle. ‘Er hingen hier en daar veel dunne lianen aan de bomen die erg sterk zijn. Ik trok er een paar los uit een hoge boom, en op hetzelfde moment hoorde ik een doffe plof. Ik zag een slang van anderhalve meter voor mijn voeten liggen. Alfred gaf een gil en rende weg. Ik drukte de slang met mijn stok tegen de grond, maar ik had hem niet achter zijn kop. Ik kon hem zo niet pakken en liet hem los. En in een mum van tijd zat hij tien meter verder tussen het hout. Het was een rattenslang, en die zijn giftig, zei Alfred. Weer wat geleerd.’

Een kunstig versierde hut (collectie Gijs Keizer).

Na een tijdje bereikten ze Bisiri dat uit verschillende hutten bestond. Deze hadden een mooi gevlochten dak op palen. Binnen hingen een paar hangmatten, die door de vrouwen gevlochten waren van zelfgemaakte raffia (dunne repen blad van een palm). In één ervan lag een moeder die een baby voedde. Verder lagen er een paar fijn gevlochten manden, die door middel van een band om het voorhoofd achter op de rug gedragen worden voor vervoer van vruchten enz. De dorpsbewoners waren Indianen, de oorspronkelijke bewoners van Suriname. Een mooi volk met een lichtbruine huidskleur; ze hadden gitzwart golvend haar. De vrouwen hadden het haar naar achteren, met een lange vlecht op de rug. Ze waren niet groot van stuk. De mannen hadden ook lang haar, en waren goed gespierd.

Gijs constateerde na een paar maanden dat hij zich steeds meer in zijn element voelde. In zijn vrije tijd trok hij graag de jungle in om te tekenen; ook bracht hij veel tijd door bij houthakker Inge, die met zijn vrouw en kinderen, onder wie dochter Irene, in Sabakko woonde. Inge was als houthakker voor de keuken in dienst van Bosbivak Zanderij. Overdag gingen de jongens veel op patrouille, wat bij Gijs herinneringen opriep aan de verkennerij.

Door Gijs gemaakte tekening van Sabakko (collectie Gijs Keizer).
Gijs helpt Irene (14 jaar) met cassave stampen (collectie Gijs Keizer).

Gijs en zijn maten hadden ook een cabaretvoorstelling in elkaar gezet, waar ze veel succes mee boekten. Ze hadden zo’n 24 nummers, waaronder muzieknummers die ze brachten met een eigen bandje dat bestond uit een piano, twee gitaren, een accordeon en Gijs zelf uiteraard op saxofoon.

Gijs (l.) maakt samen met Frans Sikkes muziek (collectie Gijs Keizer).

Verblijf in Detachementkamp Albina
Na verloop van tijd volgde overplaatsing. Met vrachtwagens werden ze naar de haven van Paramaribo gereden. Vandaar ging het met een motorboot via de Surinamerivier, Commewijnerivier en Cotticarivier naar de haven van Moengo. Voor het laatste deel van de route werden ze met een bus vervoerd naar Detachementkamp Albina aan de Marowijnerivier, de oostgrens van Suriname. Aan de overkant van de rivier zagen ze St. Laurent liggen in Frans-Guyana. Aanvankelijk deden ze in Albina alleen exercities en schietoefeningen. Gijs hanteerde als één van de weinigen een Bren LMG, een Britse volautomatische mitrailleur van ruim tien kilogram, waar hij desondanks in het terrein heel hard mee kon rennen. Zijn bijnaam was dan ook: ‘Gijs de Brenner.’

‘Gijs de Brenner’ op oefening in het terrein (collectie Gijs Keizer).

De mensen zijn vriendelijk, maar erg schuw
Begin november kregen de jongens boottraining op de Marowijnerivier met een klein model landingsvaartuig. Na een paar dagen gingen ze op patrouille. Ze werden per landingsboot weggebracht naar een Indianendorp aan de kust, waar ze een lege hut kregen aangeboden om de nacht door te brengen. De volgende dag voeren ze op zee langs de kust met de bedoeling de dorpen langs de kust te verkennen, de namen te noteren en te vragen hoeveel mensen er wonen. ‘Langs de kust zagen we niets anders dan het uitgestrekte oerwoud, alles was even wild. Daartussen lagen de Indianendorpen. Dan gingen we aan wal en vroegen we bijzonderheden. De Indianen die hier langs de kust wonen kennen nog hun eigen beschaving en tradities. Daar zie je ze gekleed gaan in de oorspronkelijke kledij. Mannen en vrouwen dragen er normaal thuis een rode lendendoek. De vrouwen dragen centimeters dikke halskettingen, vervaardigd uit allerlei kleine gekleurde kraaltjes waaronder bloedkraaltjes. Ze hebben soms zoveel kettingen om dat het voor de borst hangt tot een breedte van 20 cm. Een prachtig gezicht. Ter hoogte van de kuiten en om de enkels dragen ze franjes van 10 cm. lang. Sommige vrouwen dragen ook nog halskettingen die vol hangen met tanden van tijgerkatten, klauwen van roofvogels enz.’ De Indianen waren vriendelijk, maar erg schuw. Als de jongens weer per boot vertrokken werden ze uitgezwaaid door mannen, vrouwen en kinderen. Maar op het moment dat Gijs zijn fototoestel oprichtte, stoven ze op hetzelfde moment alle kanten uit en de hutten binnen. Op deze patrouille sliep Gijs voor het eerst onder het bladerdak van een Indianenhut.

Indiaanse vrouw (collectie Gijs Keizer).
Indiaanse vrouw en een hut in een dorpje (collectie Gijs Keizer).

Het Keizerpad
De volgende dag was de opdracht om een pad door de jungle te kappen van kampong tot kampong over een afstand van 4 km. langs de kust tot ongeveer een 1 km. voor Albina. ‘Dat is nog eens werken. Toevallig liep ik voorop met een houwer. Alles wat voor je snufferd komt kap je weg, lianen, pisangbomen, takken, planten, afijn noem maar op, alles wat er zoal groeit in de jungle. We kwamen voor een kreek waar we niet door konden waden. We hebben toen een boom omgekapt die we precies over de kreek lieten vallen; dat was onze brug. We noemden hem prompt de Zuidemabrug, naar de jongen die de laatste klappen gaf. Zo had je ook het Keizerpad (verdere uitleg overbodig). Ik wilde van geen moeheid weten. Hier was ik in mijn element. Dit was altijd mijn ideaal geweest. Je krijgt er een gezonde body van, om van uithoudingsvermogen maar niet te spreken. En avontuurlijk!’

Gijs leest nog even; aan het touw; eten koken (collectie Gijs Keizer).

Een gevoel van diep geluk doorstroomde mij vaak
Je zou bijna vergeten dat het om militaire dienst ging, maar dat was toch het geval in Albina. ‘Om 6 uur was het ontbijten. Daarna zaten we altijd lekker in de zon voor het gebouw een babbeltje te maken, en naar bootjes op de rivier te kijken. Ook zag je ’s morgens groepjes Marrons passeren of ook Indianen, waarschijnlijk op weg naar het dorp om inkopen te doen, of op weg naar de boten die bij de aanlegsteiger lagen. Om 7 uur was het altijd appel. Dan begon de eigenlijke dienst, exercitie, wapenlessen enz. In de namiddag deden we veel aan sport, voetballen, volleybal, zwemmen enz. In de rivier kon je heerlijk zwemmen, vooral bij vloed; dan had je behoorlijke golven.

Gijs trekt er graag op uit (collectie Gijs Keizer).

Na het avondeten om 17.30 uur konden we altijd het kamp verlaten. Af en toe maakte ik weleens een wandelingetje langs de kust over een smal pad. Dan hoorde je het zachte ruisen van de koele avondwind door de metershoge palmen, onder begeleiding van het kabbelende water. Een gevoel van diep geluk doorstroomde mij vaak, wanneer ik daar liep en je de volle maan in het water zag weerspiegelen. Je zag het dobberen van de boten in het water, het thuiskomen van de Indianen die op visvangst geweest waren. Af en toe passeerde je een paar hutten. Het zwakke licht van een olielampje schijnt door de ramen en kieren en tekent spookachtige figuren op bomen en struiken. Mannen, vrouwen en kinderen zitten gehurkt op de grond, of op een blok hout om een vuurtje dat dient om de muskieten op afstand te houden. Sommigen liggen in een hangmat en schommelen licht heen en weer. De gesprekken worden op gedempte toon gevoerd, een Indiaan is nooit erg luidruchtig. Tegen 22.00 uur weer terug op het kamp, want voor de bedden, appel. Daarna kropen we onder de klamboe. Zo verliepen de meeste avonden, ook ging je wel zitten schrijven en op het eind van de avond muziek maken.’

Op een zondagmiddag heeft Gijs eens een korjaal geleend van een Indiaan. Het was een klein vaartuig, nogal wiebelig. Vooral in het begin had hij moeite om zijn evenwicht te bewaren. De Indiaanse jongetjes moesten erg lachen toen hij vertrok. Het valt in het begin ook niet mee om te varen met een pagaai. Je roeit en stuurt er gelijk mee, maar hij kreeg er snel handigheid in. Hij is de Marowijnerivier opgegaan om tussen een aantal eilandjes door te peddelen aan de kant van Frans-Guyana. Toen de zon begon te zakken keerde hij terug en bedankte de Indiaan. Eigenlijk heeft Gijs hier de basis gelegd voor zijn hobby op latere leeftijd (na eerst jarenlang de hobby bergbeklimmen uitgeoefend te hebben), namelijk zee-kanoë

Bauxietmijn van Moengo, 2008 (collectie Gijs Keizer).
Detail van de kleurrijke bauxiet, 2008 (collectie Gijs Keizer).

De bauxietmijn van Moengo
Tijdens het verblijf in Albina hebben Gijs en zijn maten ook de bauxietmijn van Moengo bezocht. Eerst gingen ze naar de fabriek waar het bauxiet wordt verwerkt tot grondstof voor aluminium. Na de fabriek bezichtigd te hebben gingen ze de bovengrondse mijn in. Met bulldozers werd het bos weggeschoven en verbrand. Het oppervlaktezand werd afgegraven tot de bauxiet laag vrijkwam. Daarna werden er met speciale machines gaten in geboord waar springstof in geplaatst werd. Men liet het zaakje springen en daarna werden de brokstukken op kiepkarretjes gegooid en afgevoerd naar de fabriek. Het was een aardig gezicht de mensen daar bezig te zien in die okerkleurige bauxiet, want kleuren zag je in alle gradaties. Gijs had van de luitenant de opdracht gekregen een muurschildering te maken in het Detachementkamp Albina. In de mijn kwam hij op het idee om dit met diverse okerkleuren bauxiet en klei te doen. Hij nam verschillende kleuren bauxiet en klei mee in een zakdoek gewikkeld. Hij is daarna aan de slag gegaan met de muurschildering met één penseel en hij vond het aardig gelukt.

Detachementkamp Albina. Links Gijs met naast hem vriend Jan Klaassen. De muurschilderingen zijn door Gijs gemaakt. De schildering rechts stelt een soldaat voor die al kappend door de jungle loopt (collectie Gijs Keizer).

Festiviteiten in Paramaribo
Aan het verblijf in Detachementkamp Albina kwam een einde en na nog een maandje verblijf in Bosbivak Zanderij kwam Gijs met zijn maten in december 1954 weer terug in Paramaribo in het Prins Bernhardkampement. In de stad kwamen ze terecht in de festiviteiten in verband met de afkondiging van het Statuut.[1] Ze liepen mee in de feestelijke optocht, samen met alle bevolkingsgroepen, waarvan vele in traditionele kleding. Een prachtig gezicht, en dan die muziek met veel tamtams. Het was een hele belevenis.

Een vreselijk ongeluk
Gijs stond rustig op wacht bij de poort van het Prins Bernhardkampement. De dag ervoor had hij met de jongens van het 2e peloton een mijnenveld aangelegd in de savanne in de omgeving. Het mijnenveld van antitankmijnen werd die dag opgeruimd door het 3e peloton. Op een gegeven moment klonk een zware dreun, en meteen daarop nog een tweede. Even later stormde een sergeant totaal overstuur het kamp binnen om hulp te halen. Er was een mijn ontploft terwijl bijna het hele peloton van 20 man eromheen stond. Het kamp was in rep en roer. Toen de kapitein terugkwam moesten ze aantreden. Hij vertelde wat er was gebeurd en dat er zes doden en tien gewonden waren. Bij het noemen van de namen van de doden, luitenant P. Bijlsma uit Doetinchem, sergeant G. Nijland uit Deventer, sergeant B. v.d. Born uit Nijkerk, soldaat G.R. Westra uit Soest, soldaat H.W. v.d. Aa uit Gemert, soldaat B. Kilian uit Naarden, begon de kapitein plotseling te huilen. De stemming in het kamp was zeer gedrukt en er hing een vreselijke spanning. Zwijgend en verslagen zaten de jongens die avond voor hun tent of rond het kampvuur. Zo bleven ze zitten tot het tijd was naar bed te gaan en men tevergeefs trachtte om in slaap te komen.

‘De tocht naar de begraafplaats is de laatste gang van ieder mensenleven. Maar deze zes jonge mensen vervulden een plicht, de dikwijls zo gevreesde dienstplicht voor Nederland en het Koninkrijk. Zij waren naar Suriname gekomen in de overtuiging binnen afzienbare tijd weer naar hun ouders terug te keren en in blij weerzien in de familiekring opgenomen te worden. Hun verhalen over het verre Suriname hebben ze nog maar in enkele gebrekkige woorden neergeschreven in brieven, waarin de hoop op spoedig weerzien de grondtoon was. Als ze thuis zouden komen, konden ze pas alles vertellen. Aan die schone verwachting heeft een ruwe dood een einde gemaakt.’ Het vreselijk ongeluk had op allen een heel diepe indruk gemaakt.

Ochtend reveille door Gijs (collectie Gijs Keizer).
De door Gijs gemaakte muurschildering in Nieuw-Nickerie (collectie Gijs Keizer).

Militair kampement Nieuw-Nickerie
Gijs en zijn maten werden overgeplaatst naar een nieuw kampement in Nieuw- Nickerie, in het uiterste westen van Suriname, aan de Corantijnrivier tegenover Brits-Guyana. Gijs kreeg van de luitenant de opdracht om ook daar een muurschildering te maken in de hal van het gebouw. Met bescheiden middelen heeft hij er wat vrolijks van gemaakt. Hij had daar een heerlijk ontspannen tijd. Ze trainden voor het MLV-insigne (Militaire Lichamelijke Vaardigheid). Dat werd door de meeste jongens gehaald, behalve door Gijs. Hij struikelde over gekleed zwemmen; hij was geen sterke zwemmer, maar in hardlopen was hij de beste. Omdat hij een te slechte zwemmer was, mocht hij niet mee op expeditie naar de Tafelberg. Dat was jammer, omdat het een prachtig gebied is.

Gijs op visite bij een gezin in Nieuw-Nickerie (collectie Gijs Keizer).

Thuiskomst van de verloren zoon
De laatste periode van de diensttijd bracht Gijs weer door in Paramaribo in het Prins Bernhardkampement. Na dertien maanden werd in mei 1955 opnieuw met ‘de Cottica’ de terugtocht naar Nederland aanvaard. Bij thuiskomst in Hoogland hing de vlag uit en ’s avonds zat het hele huis vol familie. Zelfs pastoor Hendriks was aanwezig. Ook Gijs zijn vrienden Leen Keizer en Piet Smink waren er. Die hadden Rieky van Beek opgehaald, Gijs zijn correspondentievriendin. En zo kon het gebeuren dat Gijs en Rieky verkering kregen. Ze trouwden in 1958.

Gijs terug in Hoogland en samen met Rieky, mei 1955 (collectie Gijs Keizer).

Aardwetenschappelijke reis naar Suriname in 2008
Na 54 jaar was Gijs weer terug in Suriname. Hij kreeg in 2008 de kans om als natuurfotograaf deel te nemen aan een aardwetenschappelijke reis met geologen en mensen uit andere vakdisciplines. De reis was heel bijzonder, omdat hij op plaatsen kwam waar toeristen niet of nauwelijks toegang krijgen. Zo bezocht hij na al die tijd weer Indianendorpen, maar ook natuurgebieden als de Voltzberg en de Tafelberg (na 54 jaar toch nog!), het unieke landschap met Precambrische zandsteen en een overweldigende natuur. Ook mocht hij een dag in zijn eentje rondlopen op het Tonga-eiland in het Brokopondostuwmeer; een waar vogelparadijs. Hij zag weer veel plaatsen terug waar hij als dienstplichtig militair was geweest. Het viel hem op dat Suriname zich sinds die tijd sterk ontwikkeld heeft. Het weerzien met Suriname, zijn tweede vaderland, voelde voor Gijs als een thuiskomen met soms ontroerende momenten.

De overweldigende natuur van Suriname, 2008 (collectie Gijs Keizer).

Bronnen

  • Gijs Keizer: familiedocument ‘Soldaat in Suriname, 2e Suriname Cie, 1954’.
  • Gijs Keizer: familiedocument ‘Gijs na 54 jaar terug in …Suriname, 1954-2008’.
  • Gesprekken met Gijs Keizer op 29 januari en 5 februari 2020.

In deel III, in een volgende uitgave van De Bewaarsman, volgt het verhaal van zijn leven als beeldend kunstenaar.

Correctie
In deel I, De Bewaarsman, augustus 2020, staat op blz. 73 bij de foto gemaakt ter gelegenheid van het 12,5 jaar huwelijk van het gezin Hendrik Keizer en Heintje Keizer – van Hamersveld als datum 8 januari 1945; dit moet zijn: 8 januari 1943.

[1] In het Statuut was het uitgangspunt de gelijkwaardigheid van Nederland, Suriname en de Nederlandse Antillen. De gebieden Suriname en de Nederlandse Antillen kregen in grote mate een eigen bestuur wat lokale zaken betrof. De acte van bevestiging werd op 15 december 1954 plechtig ondertekend door koningin Juliana en op 29 december 1954 officieel afgekondigd (bron: Wikipedia).

[2] Deze tekst komt uit het boek ‘Soldaat in Suriname’ van Jan Koonings, een dienstmaat van Gijs Keizer.