2021-2-1 Groot Emiclaer en de Brand (1)

Groot Emiclaer en de Brand< (deel 1)
Men wist elkaar te vinden
PIET HILHORST
Ouder wordend mijmer ik wel eens over hoe het ooit was op
en rond de plek waar ik in 1932 ben geboren en opgegroeid,
Groot Emiclaer nabij de Brand. Hoe zag het eruit, wie woonden
er allemaal, wat waren dat voor mensen? Ik ben daar al bijna 60
jaar weg en plots vraagt Peter Kok (penningmeester HKH, gebo-
ren en nog steeds wonende op geboortegrond in de buurt van
Groot Emiclaer) of ik nog wat weet van de Horletuit, de
Hoveniersweg, de Brand en zo. Dat valt tegen, maar zijn vraag
heeft wel tot dit verhaal geleid.

Een wandeling door de tijd
Zo volgt nu een wandeling door de tijd van halverwege de vorige eeuw. Soms
ook wat verder in de tijd. De omgeving van die tijd is nu vrijwel verdwenen, de
neng (eng) is stadspark en woningbouw. Slechts van het in 1941 herbouwde
Groot Emiclaer is nog iets herkenbaars over, midden in een nieuwe stad. De
historie van Groot Emiclaer is gedocumenteerd door mijn broer Gijs Hilhorst
in zijn “standaardwerk” Emiclaer Van Heerlijckheid tot Stad. Na het overlijden
van Gijs is ook de laatste echte bewoner van Groot Emiclaer verdwenen. Het
volgende is geschreven op basis van persoonlijke herinneringen uit mijn jonge
jaren en deze kunnen of zullen gekleurd zijn.

Eerste herinneringen
Bij Groot Emiclaer, de boerderij van mijn ouders (Cornelis Hilhorst en
Petronella Huurdeman), liggen mijn eerste herinneringen in een tijd vol span-
ningen en onzekerheid, zelfs voor een kind. De dreiging van een oorlog, de
mobilisatie in 1939, en vader die in militaire dienst moest. Je hoorde er over
praten en kreeg dus wel een beetje mee dat er wat gaande was. Dat maakte
indruk, want vader ging weg, helemaal naar Zeeland. Dan komt 10 mei 1940,
het begin van de oorlog, evacuatie per vrachtauto van Dries Verhoef naar
Spakenburg, daar slapen in de kerk, op de boot naar Volendam en veel zieke
kinderen door mazelen. De verwoesting van Groot Emiclaer, in brand gestoken
door Nederlandse militairen. Het was geen verrassing, want het was al lang van
tevoren aangekondigd voor het geval dat… Zelfs dat wist ik toen al. Hetzelfde
bij buren als Helmus van den Heuvel (de Klapmuts), Teus Voskuilen, (ome)
Kees Herder (Zielhorst), Jan van Riessen, smid Willem van Riessen, de
Horletuit van Jan Rijnders, Willem Rijnders (oude Sies). Smederij Veldwijk
stond leeg, want de smid was kort tevoren per ongeluk door een Nederlandse
militair doodgeschoten. In de richting van de Ham en de kerk kijkend zag je
hetzelfde bij Kattenbroek van Opa Hilhorst, Klaas Brundel, Gradus van Laar,
Gart Baas.

Van het “oude” Groot Emiclaer herinner ik mij vaag een wit dwars woonhuis
met in 1892 aangebouwd de deel met koeien- en paardenstal, een bakhuis.


Groot Emiclaer in de jaren dertig (…Hoogland, beelden die voorbijgaan…,
blz 47, Stichting Fotoboek
Hoogland, 1993).

Verder hooibergen, een wagenloods, een varkensschuur, een kippenhok en een
zogenaamd schapenhok aan het begin van de neng, dat werd gebruikt als stal
voor de pinken. Aan het zandspoor naar het schapenhok was een waterkolk
met stoep om de was te spoelen; er moet dus stromend water zijn geweest, zo
zou men denken. Wij noemden het de gracht en ik heb er leren schaatsen met
behulp van een oude stoel. De kolk is gedempt tegelijk met de tankval uit de
mobilisatietijd. De in de strenge winter van 1939-1940 gegraven tankval liep
bij ons voor het huis en verder langs de rand van de neng. Het was een breed
kanaal, bedoeld als barrière voor het eventueel opkomende Duitse leger.
Middels houten bruggen kon je naar de andere kant. Zo was om op de neng te
komen ook bij ons een brug gebouwd en waren er “asperges” geplaatst voor
eventuele afsluiting. Asperges stonden zelfs in de Rutersesteeg (de zandweg
vanaf Klein Emiclaer naar de neng)

Een aspergeversperring is de vooral in kringen van defensie en leger gebruikte benaming
voor een bepaald soort tankversperring. In Nederland werden aspergeversperringen al in
1939 en 1940 toegepast (bron: Wikipedia)

Plattegrond van Groot Emiclaer en omgeving (Peter Kok Kzn).

Echt van huis gaan
Hier begint mijn virtuele tocht, overigens niet steeds in precies hetzelfde tijdsge-
wricht. De inrit naar de boerderij vanaf een toen nog naamloze weg was onge-
veer 80 meter lang. Recht hiertegenover was een perceel hakhout, het zoge-
naamde bos van Kees van Kleinwee. Als kleine jongens speelden we daar wel,
terwijl het eigenlijk niet mocht. Naar de neng gaan om vader en/of de knecht
koffie met een suikerbal te brengen was beter. Echt van huis gaan begon pas
toen ik naar de bewaarschool ging. In het begin via de Brand en van daar lopen
in gezelschap van leeftijdgenootjes van Toon van Eijden en Gart van Dijk onder
begeleiding van “grote” meisjes als Doortje Brouwer en Sjaantje van de Hoef.
Het ging dan verder via de Heisteeg en het Brinkenpad naar de meisjesschool
bij Leo’s Oord. Daar was een lokaal ingericht voor de bewaarschool van zuster
Roza. Het zat er mudvol met drie of vier kinderen in een bankje. Plakken en
vouwen waren belangrijke bezigheden.

Het Brinkenpad (Wulf van Loenen CD)

Naar de eerste klas op de Henricus-jongensschool ging het allemaal anders.
Niet meer naar de Brand en de Heisteeg, maar met de jongens van Hendrik
Smink, Henk en vooral Gijs en Wim (de bekendste Hooglander). Af en toe ook
met Jo van Dijk. Ze kwamen bij ons langs. We liepen dan over het Bovenpad,
met veel zogenaamde klaphekjes, recht-toe-recht-aan naar kerk en naar school.
Elke morgen eerst naar de kerk, dan naar school. De boerderij van Drikus van
Middelaar (later van Bertus met zijn vrouw en hun drie dochters) was aan het
Bovenpad. Drikus kon je op stang jagen door een peer, een knol of zoiets te
“stelen”. Daar was ook, bij een bruggetje over de sloot, een open melkstal met
melkmachine van Willem en Gerard van Veldhuizen. Toen al! Voor die tijd heel
bijzonder, maar ik heb het nooit in werking gezien. De hele oorlogstijd van
1940-1945 was ik op de lagere school, en me bewust van de oorlog.

Meest tragische gebeurtenis op het einde, 23 april 1945, van de oorlog was het
liquideren door de Duitsers, zeg maar vermoorden, van Hendrik Smink en zijn zoons
Bertus en Henk, Antoon Brouwer (oom van mijn vrouw) en anderen.

De buren op Klein Emiclaer
Mijn ouders hadden normale omgang met de buren, maar men liep bij elkaar
de deur niet plat. De meest nabije en direct aangrenzende buren waren Van de
Wolfshaar op Klein Emiclaer en Van den Heuvel op de Klapmuts. Vader en
moeder voelden zich erg betrokken bij het gezin van Toon van de Wolfshaar.
Ome Toon, was een broer van mijn grootmoeder van moederszijde. Het was
toen al een ouderloos gezin met meerdere broers en een zus. Na het overlijden
van tante Aal, en even later Ome Toon, heeft mijn moeder in het gezin Van de
Wolfshaar een aantal jaren de huishouding gedaan. Ik heb het ze nooit horen
zeggen (daar sprak je toen niet over), maar het zou me niet verbazen als de lief-
de tussen vader en moeder in die tijd is ontsproten. Klein Emiclaer was immers
dicht bij Kattenbroek en het bracht moeder in Hoogland naar de kerk en derge-
lijke. Vanuit de dam van Groot Emiclaer linksaf was een zandweg en zo kwam
je daar. In sommige documenten van mijn broer Gijs wel Molenweg genoemd;
een naam die ik van vroeger niet ken en die toen zeker niet werd gebruikt.
Het was er vaak slecht begaanbaar, maar toch moest melkrijder Kees Prins er
dagelijks (‘s zaterdags twee keer) door met paard en wagen om melkbussen te
halen. Iets soortgelijks deden de postbodes met van die zware tassen aan hun
transportfietsen. De ene dag Jan van Bekkum, hij bracht post binnen en dronk
bij ons vaak koffie, de andere dag Gijs Brouwer. Mannen van statuur waren de
postbodes van die tijd.
De oudste zoon bij Van de Wolfshaar, Jan, was zonder dat hij zich er op voor-
stond, onbetwist de baas en de boer. De anderen hielpen als het nodig was
en/of werkten elders. Het was er wel spannend en er viel meer te beleven dan
thuis. Over en weer werd met het werk bij bijzonderheden geholpen, zoals het
binnenhalen van hooi of gras, dorsen van graan en het leeghalen van de hooi-
berg als er hooibroei werd geconstateerd, en werden machines van elkaar
gebruikt. Met al die jonge kerels hielpen zij meer bij ons dan omgekeerd,
vermoed ik. Dat kon ook allemaal eenvoudig, want beider land op en rond
de neng grensde grotendeels aan elkaar. Je kwam elkaar als het ware tegen.
Sommige van hen waren meesters in de omgang met jonge paarden. Jan kon
geweldig mooi rechte voren ploegen op de neng, mooier dan ik dat ooit kon.
Een voer hooi laden had hij tot een ware kunst verheven. Je trof bij de “jongens
van Toon” in de oorlog vaak onbekenden en dat was interessant. Soms waren
dat onderduikers of in elk geval mensen die beter even uit het zicht konden
blijven. Mijn gevoel zegt dat in de oorlog daar meer gebeurde dan wij toen in
de gaten hadden en dat was waarschijnlijk maar goed ook. Na de oorlog bleven
al vrij snel Jan en Janus over, de anderen vonden elders hun weg. Jan trouwde
met Aal de Ridder, bleef op de boerderij en het waren voor mijn ouders, en later
voor mijn broer Kees en zijn vrouw Riki, gewoon fijne buren met alles wat daar-
bij hoorde. 

Toen Annie en ik trouwden werden we begeleid door de Landelijke Rijvereniging
“De Eemruiters” in een open landauer bespannen met twee van onze eigen paarden,
gemend door buurman Jan van de Wolfshaar en de voorzitter van “De Eemruiters”
Peter van de Wolfshaar, vanaf de Hogesteeg naar gemeentehuis en kerk gereden.

De buren op de Klapmuts
Aan de andere kant grensde Groot Emiclaer aan boerderij de Klapmuts van
Helmus en Sien van den Heuvel-Brouwer, met drie al wat oudere zoons en een
dochter. Om er te komen moest je vanuit onze dam naar rechts, dan bij een
driesprong van smid Willem van Riessen de Kockboersteeg in naar de Klap-
muts.

Op oude kaarten staat vermeld Kockboersteeg. De familienaam Kok is verbonden
aan boerderij de Hooft, maar er is ook een andere familietak Kok die verbonden is
aan boerderij Emiclaer. Waarschijnlijk is deze familietak de naamgever voor de steeg.
Een voorvader van Peter Kok (penningmeester HKH) trouwde in 1661 en men schreef
zijn naam toen als Jan Wouterzn Kock.

Ook al was de smid overleden, toch bleef de driesprong aangeduid als “bij
de smid”. Iedereen wist dan waar je het over had. De naam Veldwijk, zoals de
smederij officieel heette, werd eigenlijk niet gebruikt. Voor Kockboersteeg gold
min of meer hetzelfde. Waar de naam vandaan komt weet ik niet, ze was er
op een gegeven moment. Wij spraken van de Oliesteeg. Bij besluit van de
Hooglandse gemeenteraad van mei 1962 werd de Kockboersteeg geschiedenis
en met de Nieuwesteeg, intussen verhard, vanaf de Brand tot even voorbij de
Klapmuts de Emiclaerseweg genaamd. Op weg naar de Klapmuts passeerde je
de Horletuit; is ook in 1940 verbrand en tot dan bewoond door Jan Rijnders
en Wils van Westerlaak. Jan moest oom zeggen tegen buurman Willem Rijnders.
De Horletuit is evenmin als Veldwijk na de brand herbouwd. Het was een klein
eenvoudig huisje met tuin en een heg langs de weg. Die heg met toegangshekje
heeft er nog lang gestaan. De resten van Veldwijk en Horletuit zijn opgeruimd
en gevoegd bij het aangrenzende land van Teus Voskuilen.
Helmus en Sien van den Heuvel (was geen tante en toch noemden wij haar
Sienemeu) op de Klapmuts heb ik alleen gekend als twee heel oude mensen.
Daar kwam je ook niet zomaar op het erf, laat staan in huis. Ik kan me niet
herinneren ooit verder te zijn geweest dan op de deel voor de koffie tijdens het
dorsen. Helmus overleed in 1947, 84 jaar oud, en Sien in 1949, 85 jaar oud.

De nog thuis wonende kinderen, Hendrik, Hein
(Hijmen!) en Lammertje, waren toen tegen de 50
jaar en bleven samen op de Klapmuts.
Hendrik was de oudste en deed als zodanig van
zich spreken toen hij rond 1950 namens alle
Klapmutsbewoners in een openbare verkoping de
eigen boerderij uit de onverdeelde boedel kocht.
Hij was in zijn hart eigenlijk geen boer, maar heeft
zijn ambities slechts in militaire dienst als onder-
officier bij de toenmalige luchtmacht (naar ik
meen) waar kunnen maken. Hij had daarna tot
aan de oorlog een soort eigen bedrijf als loon-
dorser. Dorsmachine, tractor en toebehoren waren
gestald bij smid van Riessen en dientengevolge op
10 mei 1940 in vlammen opgegaan. Het loonbe-
drijf is daarna niet meer voortgezet. Smid Willem
van Riessen heeft dit niet meer meegemaakt. Hij is
op 27 maart 1940 op 71-jarige leeftijd per onge-
luk doodgeschoten door een Nederlandse militair.
Hein bestierde feitelijk de boerderij. Net als bij
Van de Wolfshaar was dus één van de broers
onbetwist de boer. Op de Klapmuts ging het heel
secuur toe. Zo waren de afrasteringen (vreeën),
gemaakt door Hein, schitterend in elkaar geknutseld. Fraaie bouwwerkjes waar geen kip door kon.
Bertus deed het paardenwerk op het land. Dat was zo’n beetje de taakverdeling.
Bertus is in 1945 getrouwd met mijn tante Aal Hilhorst en werd dus mijn oom.
Ze hebben toen een tijdje aan de Heisteeg gewoond, maar hij bleef op de
Klapmuts werken. Na enige jaren namen ze de Klapmuts over en ruilden met
Hein en Lammertje van woning. Ome Bertus overleed al in 1961, waarna tante
Aal met vijf jonge kinderen verder boerde op de Klapmuts. Toen ook de
Klapmuts ten prooi viel aan de stad is hun zoon Wim in Drenthe gaan boeren
en daar kwam hij zijn vroegere buren en mijn broer Kees en schoonzus Riki
weer tegen. Ook de Klapmuts is 10 mei 1940 verbrand en daarna herbouwd.
Dit waren allemaal onze meest nabije buren, vandaar de wat meer uitvoerige
beschrijving van hen en hun situaties.

Je woonde niet aan een weg of straat, maar in een buurt.
Veel wegen waren tot ruim na de oorlog onverhard. Voorts waren her en der
nog heel wat solitaire fiets- en/of voetpaadjes langs houtwallen en velden. Wij
liepen bijvoorbeeld van Groot Emiclaer via de Klapmuts naar de Zielhorster-
steeg (-laan), deze kruisen, dan verder voorbij Jan van Riessen, (later Wim
Boersen) over het spoor naar Opoe Schimmel in de Hoef.
Vooral even voorbij de Klapmuts was het ofwel veel modder in de winter, ofwel
veel stuifzand in de zomer. Deze weg, de Oliesteeg, volgend tot de Schothorster-
laan passeer ik percelen als het Booneland (van Van den Heuvel; er stond ooit
een huis/stal), het Hooge Brinkje en de Oude Hof waarop broer Gijs in 1961
zijn boerderij bouwde. Er waren nog meer aangrenzende gronden op de neng
van “buren” als Hein van de Tweel, Gijs Kleter, Klaas Brundel, Jan Tondeur.
Verder grensde ons land op de neng nog aan landerijen en het bos van de
Schothorst.
Mijn wandeling gaat via de Klapmuts terug en bij “de smid” rechts de
Nieuwesteeg in. Ook een zandweg, maar meestal wel redelijk begaanbaar en
voorzien van een goed afgezet fietspad. In een studierapport van de Provinciale
Planologische Dienst van de provincie Utrecht – publicatie 8 uit mei 1949 –
wordt aanbevolen “de verbinding van de Brand tot de Schothorsterlaan te ver-
harden”. Enige jaren later is dat ook gebeurd, d.w.z. vanaf de Brand tot even
voorbij de Klapmuts; het laatste stuk, de Oliesteeg, is nooit verhard. Voor de
aanvoer van materiaal als zand en klinkers en het handlangerswerk moesten de
belanghebbenden zelf zorgen. Soms met paarden, maar veelal door Karel Kok,
want op boerderij de (Oude) Hooft hadden ze toen al zoiets als een tractor.

Handlangerswerk: het zand en de klinkers werden dan wel aangevoerd, maar 
de klinkers moesten natuurlijk nog wel “netjes” gelegd worden. Dat deden dan wel
buurtgenoten of mensen die dat konden of wilden doen. Dus handlangers.

Dit soort wegen had tot de jaren vijftig nauwelijks of geen naam. Je woonde
officieel ook niet aan een weg of straat, maar in een buurt. Groot Emiclaer
behoorde tot “wijk” D en had nummer 53. Pas rond 1950 kwamen er officiële
wegnamen en daarbij behorende huisnummering. Iedereen kreeg toen een
nieuw adres.

Peter Kok op de grasmachine en zoon Karel op de trekker (archief Peter Kok Kzn’

In de Nieuwesteeg
De kleine boerderijwoning met geitenstal, berging en dergelijke onder één dak
van Willem Rijnders is 10 mei 1940 ook verbrand. De herbouw werd een
gewoon huis, maar Willem bleef in de houten noodwoning wonen. Willem was
vrijgezel, hield een paar geiten en had een tuin voor groenten en fruit. Hij
kwam wekelijks enige keren op Groot Emiclaer voor een kop koffie met een
beschuit, soms een busje melk of een lunt (= bos) stro voor de geiten. Moeder
zorgde ook voor zijn boodschappen. Na zijn overlijden in 1946 heeft Willem
Rijnders, als eerste en als laatste, op Groot Emiclaer opgebaard gelegen. Gijs
van Dijk heeft de noodwoning van Willem opgeknapt en is er gaan wonen. De
jachtopzienersfamilie Bertus Ham (overleden in 1970, 55 jaar oud) heeft lang
in de nieuwe woning gewoond.

De zogenaamde burgemeesterswoning (collectie Historische Kring Hoogland)

Klaas Doornekamp was teler/kweker van bloemen en planten en woonde rechts
in de zogenaamde burgemeesterswoning en links woonde de familie Bruinekool.
Ergens heb ik wel eens gelezen van de naam de Oude Brand. Een tamelijk groot,
maar oud huis. Of er ooit een burgemeester heeft gewoond? Dat lijkt me niet.
De dochter Mijntje Doornekamp trouwde met Gerrit Moen. Zij bouwden een
deels houten huis in de tuin en Gerrit ging in het bedrijf van zijn schoonvader,
dat hij later zou overnemen. Zo kwamen er dus nieuwe bewoners bij in de
Nieuwesteeg. Klaas en Gerrit gingen samen vrijdags naar de markt in
Amersfoort om hun kwekerijproducten te slijten. Direct naast Bruinekool
woonde Jan Walet met zijn heel grote gezin in een klein (zelfs voor die tijd)
arbeidershuisje, half van hout en een versleten rieten dak, de Asbak geheten.
Jan Walet was vooral los werkman bij boeren, de Heidemij en dat soort werk.

Luchtfoto van de Nieuwesteeg met links de burgemeesterswoning waar Doornekamp woonde, rechts daarvan woonde Bruinekool en daarnaast Moen (foto Peter Kok Kzn)

Hij heeft veel grond verzet met de schop. Enkele kinderen Walet sliepen in een
kamer van het naast staande huis. De vrouw van Jan Walet was Aartje
Doornekamp, een zus van Klaas. Sociale omstandigheden en woonsituatie
waren toen al niet best. Toch is het, zo meen ik, de meeste kinderen van Jan
Walet redelijk goed gegaan. Veel van hen waren ouder dan ik en gingen naar
een andere school. Je trof elkaar dus weinig.

Arbeidershuisje de Asbak, waar Jan Walet met zijn gezin woonde (collectie Historische Kring Hoogland)

Hiertegenover woonde Bart van Dijk. Jongste zoon Jo, heeft er nog gewoond
tot ook bij hem de gemeente Amersfoort op de stoep stond. Bij Van Dijk was
eveneens een groot gezin. Ik herinner mij 11 à 12 jongens/meisjes. In “mijn”
tijd waren er al een paar getrouwd en de deur uit. Toch kende ik ze ongeveer
allemaal. Bart van Dijk had wat grond met tuin en wei en deed verder van alles
voor de kost en dat ging hem, denk ik, goed af. Hij was voornamelijk beren-
houder en ging met de varkensbeer naar boeren als een zeug berig was. Ik zie
hem nog lopen met een stokje om het beest te sturen en een touw aan een
achterpoot zodat het niet de benen kon nemen.

Bart van Dijk op stap met de beer (still uit video Hoogland in de jaren 50)

Daarnaast was hij schoenmaker en huisslachter. Dat laatste deed hij met
assistentie van zijn zoons. Er waren tijden dat ze in groepen van twee man
gingen slachten en de volgende morgen zogenaamd afhakken (= klein maken),
dat was vooral in het najaar, oktober en november. Vaak in de vroege ochtend
zodat het werk overdag zo veel mogelijk kon doorgaan. Veel mensen, niet alleen
boeren, mestten in die tijd een varken voor eigen gebruik. Het hoogte-
punt was, denk ik, de eerste jaren na de oorlog. In de oorlog was slachten maar
beperkt of niet toegestaan. Dit heeft allemaal niet zo lang geduurd want de
huisslachting werd aan allerlei regels en keuring gebonden en raakte zo uit de
mode. De vrouw van Bart van Dijk was Trijntje van de Velde en die herinner
ik mij als een klein lief mens van wie je als kleine jongen – als je de beer kwam
bestellen – een plak peperkoek met boter kreeg.Thuis was het koek zonder boter.
Bart van Dijk is verongelukt op de Heideweg nabij de Zielhorst bij het
oversteken van de nieuwe A1. Toen deze weg werd opengesteld waren er
gelijkvloerse kruisingen; er zijn nog enige Hooglanders dodelijk verongelukt.
Onderwijl passeerde ik eerst nog de inrit naar Teus en Mietje Voskuilen-
Hilhorst met hun dochters, Bertha (getrouwd met Antoon van de Hoven) en
Mie (getrouwd met Kees Tondeur). Oom en tante van mijn vader, maar ook
van mijn schoonmoeder, alleen dat wist ik toen nog niet! Teusoom was stieren-
houder en dat was, denk ik, voor mij de enige reden om af en toe op het erf te
komen. De koe ging naar de stier, de beer kwam bij de zeug aan huis. Zo ging
dat toen en dat vond je heel gewoon. Ik heb geen idee wat de kosten waren van
deze activiteiten. Ook hier hielpen we over en weer elkaar met dorsen in het
najaar. Ondanks (of dankzij) dat we elkaar hielpen was men in de buurt,
afhankelijk van het weer, al gauw een week of soms langer bezig met dorsen.
Ook bij Teus Voskuilen is 10 mei 1940 de boel verbrand en daarna herbouwd.

Deel 2, een wandeling door de Brand, wordt geplaatst in de volgende uitgave van De Bewaarsman.