Groot Emiclaer en de Brand (deel 2)
Men wist elkaar te vinden
PIET HILHORST
Ouder wordend mijmer ik wel eens over hoe het ooit was op en rond de plek waar ik in 1932 ben geboren en opgegroeid, Groot Emiclaer nabij de Brand. Hoe zag het eruit, wie woonden er alle- maal, wat waren dat voor mensen? Ik ben daar al bijna 60 jaar weg en plots vraagt Peter Kok (penningmeester HKH, geboren en nog steeds wonende op geboortegrond in de buurt van Groot Emiclaer) of ik nog wat weet van de Horletuit, de Hoveniersweg, de Brand en zo. Dat valt tegen, maar zijn vraag heeft wel tot dit verhaal geleid. Deel 1, een wandeling door Emiclaer, stond in De Bewaarsman van augustus 2021.
De Brand
Verdergaand in noordelijke richting over de Nieuwe Steeg was een redelijk goed fietspad, van de zandweg gescheiden met paaltjes, en zo kwam je bij de Brand. Een kleine buurtschap met dominerend de boerderij Margarethahoeve van Toon van Eijden.
Maar meest bekend was er de winkel van Geertje Brouwer-van Wee. Voorts een paar woonhuizen, nog een winkel en een café/herberg. Vanaf hier naar Groot Emiclaer was minstens een kilometer zandweg. Daarom was met hooi uit de polder naar huis gaan een hele operatie. Je kwam immers van kilometers ver met twee wagens (voer) hooi, moest bij de Brand afkoppelen en met één wagen door de zandweg naar huis, daarna met twee paarden aan de losse evenaar teruglopen om die andere wagen te halen.
De evenaar, een vanuit een vast middelpunt beweeglijke staaf waaraan de strengen vastgemaakt worden. De evenaar gaat met de bewegingen van het paard en in de bochten mee, zodat de kar of wagen altijd evenredig getrokken wordt, vandaar de naam die begrepen moet worden als ‘vereffenaar’ (Wikipedia).
Er zijn verhalen dat boeren op weg vanuit de polder wagens met hooi lieten staan om een borrel te drinken bij Bartus van de Hoef. Bartus en Mijntje van de Hoef-van Dijk hadden op de Brand een café/herberg. Daarnaast was Bartus van de Hoef een beetje boer. Een klein maar proper dorpscafé met planken vloer, rammelende stoelen en tafels en een toog waar je vooral Mijntje achter aantrof. Bier werd nauwelijks gedronken, laat staan dat er een tap was, hooguit wat flessenbier. De gasten dronken sterke drank, zoals oude jenever met suiker. Grote kans dat je er stamgasten als Gies van Zuilen en Renger Buis trof. Het café is rond 1960 gesloopt en er is een huis gebouwd door zoon Jan die toen melkslijter was in Amersfoort.
Op de andere hoek was de winkel van Hendrik en Geertje Brouwer-van Wee. Vooral bekend, ik zei het al, als de winkel van Geertje. Het pand staat er nog en dochter Doortje woonde daar tot voor kort (redactie: zij is op 26 augustus 2021 overleden). We haalden de boodschappen bij Geertje. Het was een kleine winkel met de toen gebruikelijke kruidenierswaren als suiker, meel, rijst, zout, vermicelli, enz. Alles los in glazen potten en houten vakken. Er werd ter plekke afgewogen en verpakt in papieren zakken (een buul). Maar snoep, drop, koffieballen, al dat lekkers had Geertje ook. Hendrik ging ook wel de boodschappen opnemen en later brengen. Hij was van beroep timmerman.
Er was nog een winkel op de Brand, te weten die van Thomas van Hamersveld. Echter, Geertje en Thomas waren nauwelijks concurrenten. Thomas had een tabakswinkel en maar heel beperkt enkele kruidenierswaren. Bij Geertje waren geen tabakswaren. Truus Mulder-Hilhorst, mijn zus, was lang winkelmeisje bij Geertje. Waarschijnlijk kwam haar dit goed van pas toen ze trouwde met Joop Mulder en in Hooglanderveen de winkel moest runnen.
Naast Hendrik Brouwer woonde Gart van Dijk. Een gezin met kinderen van ongeveer dezelfde leeftijd als bij ons. Gart had een paar varkens, wat kippen en natuurlijk een flinke tuin. Verder handelde hij wat in biggen/varkens en was, zo meen ik, vertegenwoordiger voor de CUVA. Daarnaast woonde Kees Ossendrijver, een weduwnaar. Zijn eerste vrouw, Jans Ruitenbeek, is in 1939 gestorven. Kees is later hertrouwd.
CUVA – Coöperatieve Utrechtse Veeafzetvereeniging G.A.: Boeren lieten hun koeien en varkens door de CUVA verkopen. Dit werd verzorgd door vertegenwoordigers van de CUVA. Een bekende vertegenwoordiger in Hoogland e.o. was Jan Smink, nog steeds bekend als Jan Cuva.
Verder woonden op de Brand nog Antoon van Westerlaak (broer van Wils van Westerlaak), en echtgenote Door Elschot, met oorspronkelijk een kippenbedrijf dat langzaam is omgezet in handel in agrarische streekproducten. De Margaretha- hoeve van de schoonouders van Jaap Voorburg is in zijn boek De koeien dachten mee…(De Bewaarsman, 18e jrg, no. 1/2, juni 2012) uitvoerig beschreven.
De Hoveniersweg
Direct op de hoek van de Hoveniersweg met de Heisteeg was de boerderij van wat wij noemden: vrouw Eggenkamp. Het was de weduwe Jans Eggenkamp- Voskuilen. Langs een omweg een beetje familie van ons. Haar man, Willem Eggenkamp, bestuurder van veel agrarische organisaties, is al in 1930 gestorven. Bij Eggenkamp waren zonen en een dochter nog thuis. Ik herinner mij deze nog goed. Vooral Antoon, Wim en Garbert. Laatstgenoemde was drijvende kracht bij rijvereniging “De Eemruiters”. Hij was de penningmeester en vaandeldrager, altijd herkenbaar aan de kleine schimmel die hij bereed. Antoon, lang voorzitter van de Jonge Boeren- en Tuindersbond, is op wat latere leeftijd getrouwd met een zuster van Jaap Voorburg en in de Slaag gaan boeren. Zijn vrouw is betrekkelijk jong overleden. Ook de vrouw van Garbert, Annie Kuijer, is vroeg overleden. Beide broers hertrouwden. Wim was boekhouder bij de Coöperatieve Landbouwvereniging in Hooglanderveen en daarna directeur van de Coöperatieve Aan- en Verkoopvereniging in Groenlo. Verder was daar nog oude Bram (Garbert Voskuilen), een inwonende ongetrouwde broer van de weduwe Eggenkamp. Als onze Kees weer eens zoek was konden we hem vaak bij Bram vinden.
De familierelatie, lees maar eens mee: nadat de moeder van de weduwe Eggenkamp is overleden is haar vader, Jan Voskuilen, hertrouwd met Aal van Zuilen en dat was weer een zus van mijn grootmoeder aan vaderszijde.
De Hoveniersweg verder in, kom je links, op land van Toon van Eijden, het eerste oefenterreintje van de rijvereniging “De Eemruiters” tegen. Daar heb ik een beetje leren paardrijden van instructeur Verschuur. Iets verder, op de hoek van de zijweg links, de brandstoffenhandel van Van Veluw. De handel bestond vooral uit turf en kolen. Zoon Renger is gestopt met deze handel en is elders een transportbedrijf begonnen. Een andere zoon, Jan, was een paar jaar onze daggelder voor enkele dagen per week. Iets verder de zijweg in woonde de weduwe Griet Smink-Rijnders, een zus van Willem Rijnders, met haar dochter, die ook Griet heette. Toen oude Griet was overleden en jonge Griet getrouwd, kwam zoon Jan Smink (Jan Plank) van achter De Faam daar te wonen en te boeren. Jan Smink was ooit executeur-testamentair voor zijn oom Willem Rijnders (oude Sies) en besprak dat wel met mijn vader.
Op het einde van deze zijweg was het boerderijtje van veehandelaar Toon Schoonderbeek, oftewel kleine Toon. Schoonderbeek was meer een soort commissionair, want hij handelde op de veemarkt meestal in opdracht, waarvoor hij dan een soort commissieloon ontving. Ook daar een groot gezin. Met wat brutaliteit kon je over het erf bij Toon Schoonderbeek en via een pad door de Meent van Peter Kok, naar de Heisteeg, maar dat doe ik nu niet.
Ik ga terug naar de hoek bij Van Veluw en dan naar links de Hoveniersweg verder in. Daar woonden Jan Bitterling en zijn vrouw Teun van Huijk. Twee oudere mensen met een zoon en een dochter. Jan had, als zo velen in die tijd, ook het beroep van losse arbeider bij boeren en dergelijke. De zoon, Antoon, is in 1944 op 24-jarige leeftijd overleden. Uit de doodschouw is gebleken dat hij is overleden aan een paralysus cordis (hartverlamming). De dochter, Naadje, was bij ons thuisinwonende “meid”, tot de vroege morgen van 10 mei 1940. Toen ze van de inval van de Duitsers en de evacuatie hoorde heeft ze haar spul- len gepakt en is spoorslag naar haar ouders gegaan. Wellicht uit bezorgdheid voor hen. Ze is nooit meer teruggekomen. Naadje is getrouwd met Hent Midden en samen zijn ze daar blijven wonen. In 1981 is de woning verkocht aan de familie Westerhuis, die daar nog steeds woont. Hent werkte bij de Coöperatieve Landbouwvereniging waar hij onder meer tractorchauffeur was bij dorsen en ander loonwerk. Verderop woonde nog Bart Veldhuizen.
Aan de andere kant van de Hoveniersweg kon je Wouter Bloemendaal vinden en in een zijweggetje Aart Doornekamp en Willem Rouwendaal, zij waren halfbroers. Bloemendaal had een kwekerij. Rouwendaal werkte, zo meen ik te weten, in de bouw of aannemerij en woonde in een soort noodwoning. Aart Doornekamp woonde waarschijnlijk in de ouderlijke woning. Dit drietal was protestant en mij tamelijk onbekend. Dan woonde ook nog ergens Renger Buis. Renger kwam oorspronkelijk uit Nijkerk, was invalide en reed in een invalidenwagentje dat hij met handkracht voortbewoog. Rest mij nog te zeggen dat de Hoveniersweg bij mij heel bijzondere herinneringen oproept, want je kon met de fiets rechtdoor, door een slootje de in aanleg zijnde rijksweg A1 oversteken (één rijbaan), dan weer een slootje en zo naar de altijd slecht begaanbare Koekoekerweg. Het was op de fiets de kortste weg van Groot Emiclaer naar de Hogesteeg waar mijn meisje woonde. Daar moest je wat voor over hebben, en dat had ik, dus koos ik dikwijls deze min of meer illegale route.
De Geer
Vanaf de Hoveniersweg was ook een verbinding naar boerderij de Geer van de familie Van Zuilen. Dat was het stamhuis van mijn grootmoeder van vaderszijde, Neeltje van Zuilen. De gebouwen van de Geer waren oud en ouderwets, zowel woon- als bedrijfsgedeelte. De bewoners die ik nog heb gekend waren Jan van Zuilen en zijn vrouw Lijsje Eggenkamp (Janoom en Lijsemeu) met zoon Drikus en dochter Trijntje en tevens een inwonende, ongetrouwde broer, Gijs van Zuilen (Giesoom). Het bedrijf werd gerund door Janoom. Giesoom was wel (mede?) eigenaar van de boerderij. Hij nam er echter zijn gemak van, werken was niet zozeer aan hem besteed. Hij bezocht ook veelvuldig zijn familie, zo ook bij ons. Vaak was hij dan op weg naar Kattenbroek, naar “Neel-deren”, en daarmee bedoelde hij dan Opoe, zijn zuster. Giesoom genoot overigens bij ons, kleine kinderen, grote populariteit vanwege de chocoladeflikjes die hij placht mee te brengen en zijn grappige vertelstijl. Drikus en Trijntje zijn altijd vrijgezel gebleven en hebben samen de Geer bewoond tot enkele jaren voor hun dood. Ook Drikus kwam regelmatig, en meestal alleen, slechts af en toe met Trijntje, bij vader en moeder op bezoek. Over de Geer, het einde daarvan, de laatste bewoners en de overgang naar Amersfoort met alle toestanden van dien is veel gepubliceerd. Met het overlijden van Drikus en Trijntje is de naam Van Zuilen tegelijk met de Geer uit Hoogland verdwenen. Dit is opmerkelijk omdat de naam Van Zuilen in de 19e en 20ste eeuw nogal voorkwam.
De destijds tamelijk bekende Haarlemse illustrator en kunstkenner Frans Lammers stamt uit de familie Van Zuilen en is dus een volle neef van mijn vader. Lees maar weer eens mee: Geert van Zuilen, een zus van mijn grootmoeder was in Hilversum dienstbode bij de familie Kool. Nadat Gerrit Kool weduwnaar werd is Geert van Zuilen met hem getrouwd. Dat huwelijk heeft maar een jaar of tien geduurd toen Kool overleed. Vervolgens trouwde Geert van Zuilen met Theo Lammers, een wijnhandelaar in Hilversum. Die twee kregen samen een zoon, Frans, en een dochter, To.
Frans was onder meer illustrator van het toen bekende familieweekblad “De Katholieke Illustratie”. Hij is in 1966 plotseling overleden, 55 jaar oud. Mijn ouders hadden nogal veel contact met de familie Lammers.
De Bongerdskamp
Van de Geer weer naar Emiclaer lopend besluit ik de Heisteeg maar een stukje te volgen en af te slaan de Bongerdskamp in bij het sluisje. Wat toen de sluus heette was een soort stuwtje in de Malewetering om het water in bedwang te houden. Het was ook een herkenningspunt. Sprak je over de sluus dan wist iedereen waar en wat dat was. Bij die sluis is dochter Elly, van broer Gijs, jammerlijk verongelukt. In de Bongerdskamp stond sinds eeuwen één huis namelijk dat van Kees van Kleinwee, die daar woonde met zoon Jan. Oorspronkelijk was dit het koetshuis ofwel de knechtenwoning behorende bij het Huis Emiclaer. Na vele verbouwingen in de loop der tijd was het een boerderijtje geworden. Huis Emiclaer is in 1826 gesloopt en is door broer Gijs beschreven in zijn “standaardwerk” Emiclaer Van Heerlijckheid tot Stad.
Het boerderijtje stond een beetje verscholen in het hout en was deels omgeven met nog een restje van de gracht van Huis Emiclaer. Twee mannen in een huis dat vanaf de weg nauwelijks zichtbaar is en toegankelijk via een paadje door bosschages deed een beetje mysterieus aan. Dat gold ook het aangrenzende bos van hakhout. Je wilde erin, uit nieuwsgierigheid, maar deed het toch maar niet. Kees van Kleinwee was pachter en voerde voor zijn rentmeester bij andere pachters wat toezicht en eigenaarsklusjes uit. Hij regelde namens de rentmeester ook de verkoop van hakhout langs wallen en in het bos. Jan ging hier en daar bij boeren werken. Hun boerderij was toen niet veel meer dan twee koeien, een paar varkens, en wat kippen en de tuin. Hooi won hij onder meer door bermen langs de Heisteeg te maaien. Er was toen nog geen sprake van bermvervuiling door het verkeer.
Bij ons op Groot Emiclaer was in de oorlogswinter van 1944-1945 de familie Lentjes uit Huissen geëvacueerd. Hun dochter kreeg verkering met Jan van Kleinwee en is na de oorlog niet met haar familie teruggekeerd. Ze bleef nog een paar jaar bij ons als dienstbode en is in 1947 met Jan van Kleinwee getrouwd. De boerderij, het voormalig koetshuis, had in 1945 een granaatinslag te verwerken gekregen. Jan knapte de boerderij op, het bos werd gerooid en ontgonnen en zo ging hij aan het boeren. Rond 1957 kreeg hij kans om de boerderij met omliggende grond te kopen. Enige jaren later is de boerderij gesloopt om plaats te maken voor een nieuwe boerderij. En zo was het voormalig koetshuis, het laatste restant van Huis Emiclaer, na vele eeuwen definitief verdwenen. In 1986 is Jan overleden. De familie Van Kleinwee heeft in 1987 de boerderij en grond verkocht aan de gemeente Amersfoort. Op de grond van het Huis Emiclaer is daarna het winkelcentrum Emiclaer verrezen. Bij de bevrijding heeft in Bongerdskamp enkele dagen een gesneuvelde Duitse soldaat gelegen, zo herinner ik mij nog.
De Bongerdskamp was een breed perceel, beplant met eiken waardoor een zandweg liep. Tot in de 19de eeuw stond er, zo heb ik ergens gelezen, nog een boerderij waar de naam nog aan herinnert. Vanaf de Bongerdskamp naar Groot Emiclaer passeer ik nogmaals het oefenterrein van de rijvereniging “De Eemruiters” met de door mij hoogstpersoonlijk aangelegde verlichting. Palen gekocht bij Arnold Schimmel en stroom werd afgetapt bij Jan van Toon (Jan, zoon van Toon van de Wolfshaar) met als beloning gratis toegang op de zomersportdag. Ook de hindernisberging, soms ook benut als schuilhut, heb ik in elkaar getimmerd. Het terrein was afgescheiden van een perceel weiland van mijn vader. Of de afgesproken huur ooit betaald is betwijfel ik. Ik was zelf secretaris/ penningmeester van “De Eemruiters” en dat is een veeg teken. Als instructeur Ellenbroek kwam op zijn oude brommertje moest er immers worden betaald. Omdat ik ook nog een beetje de commandant/hulpinstructeur was heb ik vele uren een schorre stem opgehaald, op zaterdagavond nog wel.
Tot besluit
Terug naar Groot Emiclaer via de zandweg. Ooit is er wat puin van de verbrande boerderij ingegooid. Terugdenkend aan die tijd, de tijd van toen, merk ik een paar dingen weer eens op. Je komt een stuk of vijf, voor die tijd, flinke boeren tegen met nogal verspreid liggend land. Van één hunner is de uitspraak: ‘Ik heb geen boerderij maar een huis met land.’ Dit was in meerdere of mindere mate voor anderen ook wel het geval. Verder een paar kleinere boerderijen waarvan men kennelijk toch grotendeels kon leven. Veel huizen in de vorm van kleine boerderijtjes, d.w.z. men had soms wel een koe en een varken en wat kippen, een tuin, maar werkte ook elders, vaak grondwerk en/of als daggelder bij boeren. Vrijwel ieder gezin was grotendeels zelfvoorzienend door een grote moestuin. Een aantal heel grote gezinnen. Er was een scheiding tussen veel katholieken en weinig protestanten. Men ging vooral om met gelijkgestemden. Wat ook in mijn gevoel opkomt, is de cohesie van toen. Men had elkaar vaak over en weer nodig, er waren allerlei min of meer functionele contacten. Men wist elkaar te vinden en bleef tegelijk op gepaste afstand.