2022-2-2 De domme rij van juffrouw Kooi

De domme rij van juffrouw Kooi
Opmerkelijke jaren op de Sint Henricusschool

Henk van Middelaar

Terwijl er in deze tijd extra aandacht is voor leerlingen met achterstanden of met reken- of taalproblemen, ging dat in de jaren vijftig anders, althans op de katholieke jongensschool aan de Kerklaan, de Sint Henricusschool, de huidige Langenoordschool. De juffrouw van de eerste klas schonk niet te veel aandacht aan kinderen die die aandacht juist hard nodig hadden. Henk van Middelaar herinnert zich een systeem met rijen, geordend van knap naar dom.

Domme rij

Zo begon het in 1956 op de Sint Henricusschool in de eerste klas bij juffrouw Kooi, altijd een stukje toiletpapier in haar rechterhand. Daarmee pakte zij alles aan wat door ons was aangeraakt. Wij dachten dat zij vies was van ons, boerenkinderen. Smetvrees was een woord dat wij niet kenden. Zij woonde in Amersfoort, in de Schimmelpenninckstraat, niet ver van de grens met Hoogland. Meester Zwartkruis, die recht had op de hoofdonderwijzerswoning, was de enige leerkracht die in het dorp woonde. De anderen kwamen uit de stad gefietst, ook juffrouw Kooi. Ze was zwaar opgemaakt, haar haar pikzwart geverfd. Heel goed hield ze dat niet bij. Na verloop van tijd verscheen er in de scheiding, links over haar schedel, een witgrijze baan. Als het regende zagen wij zwarte strepen over haar gezicht lopen.

De klas had vier dubbele rijen, in elke rij minimaal tien leerlingen. Hoe we daarin op de eerste dag een plek kregen toegewezen, weet ik niet meer, wel dat na enige tijd die rijen door haar opnieuw werden ingedeeld. Langs de gangkant een rij met kinderen die in haar ogen goed konden leren, de knappe rij. De rij daarnaast werd gevormd door kinderen die net iets minder goed konden leren, de bijna-knappe rij. In de volgende rij zaten kinderen die niet heel goed konden leren, de bijna-domme rij. Langs de raamkant de laatste rij, de domme rij. Ik herinner me de namen van die leerlingen. Zij kregen al snel in de ochtend een groot vel papier en zaten de hele dag maar zo’n beetje te tekenen. Aan het einde van het schooljaar bleef die hele rij zitten.

Lang heb ik gedacht dat dat systeem een unieke en lelijke uitvinding van haar was, tot ik dertig jaar later Hennie Huisman sprak. Op een onderwijsconferentie moest ik een luchtige voordracht houden. Wat, zo dacht ik, zou leuker zijn dan al die leraren, die daar vrijwillig een weekend bij elkaar waren, te confronteren met het betrekkelijke belang van onderwijs voor een succesvolle carrière. Ik interviewde daarom Dolf Brouwers (Sjef van Oekel), Mary Servaes-Bey (Zangeres zonder naam) en Henny Huisman (presentator Soundmixshow). De laatste vertelde dat hij in Zaandam op de Sint Bonifaciusschool in een zesde klas had gezeten, waarin de kinderen gegroepeerd werden in rijen zoals ik die kende bij juffrouw Kooi: knap, bijna-knap, bijna-dom, en dom. Mijn mond viel open. Juffrouw Kooi was niet de enige.

Ik hoopte voor dit artikel enige documentatie te vinden, waaruit zou blijken dat het rijensysteem, gebaseerd op vermeend leervermogen, vanuit een of andere instantie geregisseerd werd. Die bleek niet te vinden, en ook onderwijshistorici konden mij niet helpen. Ze hadden nog nooit van dat systeem gehoord.
Hoe keek de inspectie – toen nog het Rijksschooltoezicht geheten – tegen dit systeem aan? Waren de inspecteurs op de hoogte? In het archief van het Rijksschoolarchief bij het Nationaal Archief in Den Haag is daarover niets te vinden. Of er intern gediscussieerd is met juffrouw Kooi weten we niet. De kwaliteit van het onderwijs verschilde per leerjaar, afhankelijk van de leerkracht. Een heel goede naam leek de school niet te hebben. Toen ik slechte cijfers haalde op een toelatingsexamen voor een gymnasiale kostschool, kregen mijn ouders te horen dat de leraren daar er niet van opkeken. Leerlingen van die jongensschool uit Hoogland scoorden doorgaans onder de maat.

De jongens zelf
Mijn zoektocht naar verhalen van klasgenoten die de dupe waren geweest van de domme rij leverde ook al weinig op, behalve het opmerkelijke verschijnsel dat geen van de jongens van dat jaar zich herinnert in die rij te hebben gezeten. Wel weten ze te vertellen wie er allemaal zijn blijven zitten, precies de jongens die ik in die rij voor mij zie. Van de jongens uit de andere rijen weet slechts een enkeling nog dat dat systeem bestond, met uitzondering van de jongens die voor de tweede keer in de eerste klas zaten. Zij hadden het jaar daarvoor in de domme rij gezeten. Een van hen moest van de juffrouw een paar zinnetjes hardop lezen. Te monotoon, oordeelde zij, en prompt werd hij verbannen naar de domme rij.

Een klasgenoot stuurde mij een foto, waarop ik 42 leerlingen tel, een ondoenlijk groot aantal. Zeker drie klasgenoten staan niet op die foto. Er zaten dus minimaal 45 leerlingen in die klas. Leer die allemaal tegelijk maar eens lezen en schrijven. Die domme rij was natuurlijk bedoeld om haar werk te verlichten. De verwaarloosden zouden het jaar daarop haar aandacht krijgen.

Dat de jongens uit die tijd zich niet herinneren dat ze verbannen werden naar de domme rij, ook wel tekenrij genoemd, is bij nader inzien misschien niet heel vreemd. Het is lang geleden, en het was maar een korte episode in een jong leven. Het laat vooral zien dat ze er geen trauma aan hebben overgehouden. Ze zijn volwassen geworden en wisten net als ieder ander uit die klas de kost te verdienen. Ze hebben alleen een jaar langer over de lagere school gedaan.
Ook hun ouders hebben ogenschijnlijk tamelijk laconiek gereageerd op het systeem van juffrouw Kooi. Geen ouder heeft zijn kind van school gehaald. De juffen en meesters hadden nog gezag.
Dat ouders wel degelijk grenzen durfden trekken wordt duidelijk in het vervolg van dit verhaal.

Sint Henricusschool, klas 1 van juffrouw Kooi, schooljaar 1956-1957 (archief Henk van Middelaar).
Achterste rij v.l.n.r.: Ton van Hamersveld, Bert van Westerlaak, Paul Buys, Kees van Loenen, Jan van ‘t Klooster, Nico van den Heuvel, Ben Keizer, Antoon van Laar, Henk Voskuilen, Henk van Middelaar (Coelhorst), Ben Herder, Antoon van den Hoven, Wim van Middelaar, Antoon Boersen.
Middelste rij v.l.n.r.: Han van Es, Wim Eggenkamp, Evert van Westerlaak, Jan Roeten, Jan van Asch,Martien Smink, Henk van de Boom, Harry Botterblom, Piet Botterblom, Henk van Dijk, Ad van de Wolfshaar, Bep Kreijne, Peter Kok, Wim Tondeur.
Eerste rij v.l.n.r.: Leo Keizer, Ton Hilhorst, Reinier van Valkenhoef, Jan Kok, Johan van Hamerveld, Jan van Middelaar, Evert van de Beek, Alex van de Coterlet, Jan Smink, Wim van de Grootevheen, Henk van Middelaar (Calveen, de schrijver van dit stuk), Piet van ’t Klooster, Antoon van Esveld, Nico van Asch.

Doorleren
In de vijfde en zesde klas ontstond er weer een soort tweedeling. Wie niet naar de landbouwschool ging of naar de lagere technische school (LTS), bleef in de vijfde en zesde klas na de reguliere schooltijd een uur langer. We zaten op doorleren, zoals dat heette. We kregen extra rekenlessen en taallessen, onder andere uit een boekje dat Dieseloefeningen heette, waarin oefeningen met werkwoordsvormen stonden. Wat we nog meer deden weet ik niet. Ik was niet een jongen die heel goed oplette, tenminste niet op wat de meester uitlegde. Geen wonder dat ik dramatische cijfers had voor dat toelatingsexamen. Het gedrag van onze meesters en klasgenoten vond ik vele malen interessanter.

Voor die doorleer-uren moest betaald worden, een gulden per week. Bij meester Böhm was het een sport om als eerste in de week die gulden te betalen omdat je dan op vrijdag de eerste keus had uit zijn voorraad wijnballen en kaneelstokjes. Als hij op maandagochtend het schoolplein op fietste werd hij al belaagd door jongens die hem een gulden voorhielden.
Een wijnbal of kaneelstokje kregen we ook als we wilgentakken meebrachten voor zijn papegaai. Nu pas vraag ik mij af hoe hij die takken meenam de trein in (hij woonde in Utrecht). Ik bracht ook wel eens appels van thuis mee, en ook dan was snoep het wisselgeld.

Zesde klas
In de zesde klas kregen we les van meester Zwartkruis. Zijn woning zat aan de school vast. In de muur die het klaslokaal scheidde van zijn slaapkamer zat een kastje, waarin een telefoon stond, die hij zowel vanuit de klas als uit zijn slaapkamer kon pakken. Ook aan hem betaalden wij een gulden voor de bijlessen, nu ook met Franse taal, maar anders dan bij meester Böhm kregen wij geen snoep. Wij klaagden daarover. Waarom bij u niet en bij meester Böhm wel? Vanaf dat moment trok hij op vrijdagmiddag zijn portemonnee, en gaf ons geld om aan de overkant bij bakker Boere een zak toffees te kopen. Die zak was al kapotgescheurd en half leeggegeten voor hij in de klas arriveerde.

Een geweldige dag
Wij hadden Böhm ook al in de vierde gehad. In dat jaar zat er een deel van de vijfde klas bij. Dat bleek bij toeval een geweldige dag op te leveren. Die dag begonnen wij niet met rekenen of taal. We mochten onze boeken in de lessenaar laten. Hij begon te vertellen over het verschil tussen mannen en vrouwen, over hoe kinderen verwekt worden. Op die morgen werden we ineens in een andere wereld binnengeleid. Het woord seks was tot dan toe onbekend voor ons, behalve voor twee vijfdeklassers die tot twee maal toe een condoom hadden gevonden op de gemeentelijke vuilstort aan de Bunschoterstraat bij de A1, nu een carpoolplek. Die jongens wisten blijkbaar waar die dingen voor bedoeld waren en waren brutaal genoeg om de meester ermee in verlegenheid te willen brengen. De tweede keer dacht meester Böhm dat het beter was er niet langer geheimzinnig over te doen. De hele ochtend bleef hij erover praten. Ik geloof niet dat ik ooit zo aandachtig heb zitten luisteren als toen. Thuis had ik beren zeugen zien dekken, rammen schapen, stieren koeien, reuen teven, katers op poezen zien springen, hanen op kippen, om van het gezigzag van konijnen nog maar te zwijgen. Hoe had ik kunnen denken dat mijn ding alleen maar geschikt was om te plassen? Ik schaamde me voor mijn onnozelheid.

Henk van Middelaar ten tijde van de 5e of 6e klas. Hij staat bij de oprit naar de Sint Henricusschool. Op de achtergrond het huis van Manus Botterblom (archief Henk van Middelaar).

Vragen
Om twaalf uur droeg de meester ons op om in de lange middagpauze na te denken over vragen. De beantwoording daarvan nam de hele middag in beslag. Ik heb de klassenfoto van de vierde niet nodig om mij de jongens te herinneren die de beste vragen durfden te stellen. ‘Hoe diep moet hij erin?’, vroeg een neef van mij. ‘Net zolang als hij is’, antwoordde de meester laconiek. ‘Vindt de vrouw het ook fijn?’, vroeg een andere neef. ‘Ja’, was het antwoord.

Mijn eigen vraag was lang niet zo goed. De hele pauze hadden een buurjongen en ik nagedacht over een vraag. Terwijl we takken van knotwilgen langs het Brinkenpaadje sneden, verwierpen we de ene na de andere. Tenslotte dachten we met één vraag wel voor de dag te kunnen komen: ‘hoe weet je van tevoren of het een jongen of een meisje wordt?’ De meester lachte mij uit. ‘Weet je vader van tevoren of hij een stierkalf of een vaarskalf uit een koe trekt?’ Weer schaamde ik mij voor mijn onnozelheid.

Het was bijna halfvier. ‘Nog één vraag jongens. Wie?’ Jan Roeten stak zijn vinger op. ‘Meester, u bent toch vrijgezel?’ De meester beaamde dit. ‘Hoe weet u dit dan allemaal?’ Wij barstten in lachen uit. De bel ging en ik weet dat ik op weg naar huis de wereld met andere ogen bezag. Zondags in de kerk, waarin toen vrouwen nog in de linker banken zaten en mannen in de rechter, dacht ik: ik heb jullie allemaal door.

Een tumultueuze ouderavond
Voor de meester had deze dag vervelende gevolgen. Terwijl ik thuis niets durfde te vertellen, hadden enkele andere jongens dat blijkbaar wel gedaan. Er volgde een tumultueuze ouderavond, waarop Böhm op zijn lazer kreeg van ouders en van het kerkbestuur, met pastoor Schaepman als woordvoerder. De verontwaardigde sprekers vonden het ongepast dat vierdeklassers al wisten hoe de vork in de steel zat. Voor Böhm was dit een vernederende ervaring. Hij was een gewaardeerd man in het dorp; hij regisseerde een toneelvereniging, fotografeerde kinderen thuis, haalde wekelijks Piet Renkers de klas in, een gehandicapte man die moeilijk liep, moeilijk sprak en voortdurend kwijlde, maar wel de sommen op kon lossen waaraan wij werkten, en Böhm kon geweldig zangles geven, dirigerend vanachter zijn oude harmonium, waarbij een van ons, gebukt onder dat harmonium, het pedaal in de trapper moest houden. Als er een dode in het dorp te betreuren viel en de rouwstoet de school passeerde, zong hij met de klas op de klagelijke klanken van zijn orgeltje het In Paradisum. En nu had deze zelfde Böhm bij een deel van de ouders zijn krediet verspeeld. Zwaar teleurgesteld keerde hij die avond terug naar zijn moeder en zus, met wie hij een huis in Utrecht deelde. Geen enkele klas kreeg daarna nog voorlichting van Böhm.

Ook voor ons zat er nog een staartje aan die dag. Op boerderij de Langenoord stond een hengst gestald. In de lente zagen wij geregeld een boer op de fiets met naast zich een paard aan een halter naar de Langenoord gaan. Wij wisten dan wat er ging gebeuren. De hengst werd de stal uitgeleid en voorgesteld aan de merrie, die vastgehouden werd aan een lang touw om een achtervoet, waarmee het slaan naar de hengst voorkomen moest worden. Wij vonden het reuze spannend om te zien hoe de hengst uiteindelijk de merrie besteeg en met zijn ding bij haar binnendrong. De pastoor en enkele verontruste ouders vonden dat verderfelijke beelden en ons werd gezegd daar weg te blijven. Wij trokken ons daar niets van aan, juist nu we begrepen dat wij ook een soort zoogdieren waren.

Sint Henricusschool, klas 4 en deel van klas 5, schooljaar 1959-1960. De leerlingen die in klas 5 zaten staan met een 5 aangegeven (archief Henk van Middelaar).
Bovenste rij v.l.n.r.: Hans van Hamersveld (?) (5), Jan Kok (5), Henk van Middelaar (Zevenhuizen) (5), Wim Herder (5), Martien Smink, Joop Boere (5), NN, Wim van de Grootevheen, Martien van ’t Klooster (5), Henk van Dijk, Jan van ’t Klooster, Frans van den Tweel, meester Böhm.
Tweede rij van boven v.l.n.r.: Kees Heijmeskamp, Jan Roeten, René van ’t Klooster (5), Antoon Boersen, Piet Smink, Henk de Ridder (5), Jan van Middelaar (Zevenhuizen), Henk van Middelaar (Calveen, de schrijver van dit stuk), Adriaan de Ridder (5), Nico van den Heuvel, Timo Blom, Evert van Westerlaak.
Derde rij van boven v.l.n.r.: Ton van Hamersveld, Piet van den Heuvel (5), Peter Kok, Jan van de Broek (5), Jan van As, Antoon van Esveld, Han van Es, Bert van Westerlaak, Bert Smink, Toontje Smink, Wim Tondeur, André van Beek, Harrie Botterblom, Henk van Middelaar (Coelhorst).
Onderste rij v.l.n.r.: Bep (thans Bert) Kreijne, Jan Smink, Conny Morsink (5), Kees van Loenen, Piet Botterblom, Leo Keizer, Bert van Loenen, Alex van de Coterlet, Ben Keizer, Wim van Middelaar.

Het schoolplein
Het schoolplein kende een paar merkwaardige objecten. In de noordoosthoek van de speelplaats, bij de ingang van de overdekte fietsenstalling, bevond zich een grote betonnen put, door ons de ring genoemd, vanwege de ronde betonnen rand van ongeveer 70 cm hoog. In die put werd afval gekieperd, die eens in de zoveel tijd door een knecht van de Langenoord leeggeschept werd op een wagen, getrokken door een zwart paard. Waar hij die vuilnis naar toebracht heb ik me nooit afgevraagd. Het paard had een maanoog (kleurafwijking in iris door het ontbreken van pigment) en maakte een gevaarlijke indruk. Niemand aaide het paard.

Het andere object was een gladde ijzeren buis met gaatjes, gemonteerd aan de achtergevel. Op hete dagen draaide een van de leerkrachten binnen een kraan open, waarna met een sierlijk boogje straaltjes water uit de gaatjes stoomden. Met onze mond op de buis gedrukt lesten we onze dorst. Op een zo’n hete middag weigerden de meesters de kraan aan te zetten. We begrepen niet waarom en wilden het recht in eigen handen nemen. Een paar jongens uit mijn vijfde klas dachten een manier te weten: met een lucifer kon het slot in de grote achterdeur geforceerd worden. Althans, dat zeiden ze mij. Ik probeerde voorzichtig het aangereikte luciferhoutje naar binnen te schuiven, maar het was nauwelijks een centimeter diep het slot in of het brak. Zwartkruis luidde de grote bel, de middagpauze was voorbij en we stelden ons in rijen op. Angstvallig keek ik toe hoe Böhm zijn sleutel in het slot duwde. Al gauw begrepen bijna alle kinderen waarom Böhm kon duwen wat hij wilde maar dat zijn gemorrel vergeefs zou blijken. Ik voelde hoe iedereen naar mij keek. De middagzon schroeide en het duurde een tijd voor de smid (Kees van Loen) arriveerde, een handige man, die het slot wist te demonteren.

De volgende dag was het weer omgeslagen. Met een paar klasgenoten had ik de mis van achtuur gediend. Een koude wind blies op de Kerklaan slagregens in ons gezicht. Wij haastten ons naar school, we hadden honger – eten voor het ter communie gaan was niet toegestaan – en wilden gauw naar binnen maar Böhm hield ons tegen. Als straf voor mijn inbraakpoging moesten we buiten ontbijten, op de natte banken tegen het fietsenhok. De chocolademelk in een met krantenpapier omwikkeld bierflesje was te lauw om mij te verwarmen.

Klusjes en beloning
Al vanaf de vierde deden we in middagpauzes met een vast groepje klusjes voor meester Zwartkruis. De meeste tijd ging op aan onkruid wieden en gras maaien. Hij had een groot vertrouwen in ons. Toen de oude grasmaaier kapot was, stuurde hij ons naar smederij Van Loen om daar een nieuwe te kopen. Mevrouw Van Loen hielp ons met het maken van een keuze, en met een felblauwe voor ons uitrollend keerden wij terug. We poetsten ook zijn blauwe Volkswagen Kever, sorteerden appels in zijn kelder en wasten een keer bloederig verband uit (pas later begrepen wij waar dat verband voor diende).

Op een vrijdagmiddag hoefden we niet terug naar het klaslokaal, maar vroeg hij ons geld te tellen in zijn woonkamer. Het was schoolgeld dat wij in een rood bakje van de Boerenleenbank sorteerden: centen, stuivers, dubbeltjes, kwartjes, guldens, alle munten in de juiste mal. Als het bakje vol was, droegen wij het naar de overkant. De jonge vrouw achter de balie draaide een wit papiertje om de rolletjes munten en met het lege bakje keerden wij terug om onze arbeid voort te zetten.

Op de andere vrijdagmiddagen, aan het eind van de middagpauze, liepen we altijd een beetje te dralen. We hoopten dat hij naar buiten zou komen en als het wachten daarop lang duurde, gingen we naar binnen. Daar zat hij met zijn vrouw te lunchen. Wij zochten een subtiele manier om hem er aan te herinneren dat het tijd was voor de wekelijkse uitbetaling. Nooit kwamen we verder dan een mislukte woordspeling. ‘Moet er nog wat gebeurd worden?’ Met een scheef lachje, waarbij een gouden tand of kies zichtbaar werd, trok hij dan een bruine portemonnee uit zijn kontzak, en gaf ons ieder een kwartje. Daarmee renden we naar bakker Kletersteeg voor een paar roomsoezen of naar kruidenier Kreijne voor een zakje zwart-op-wit. Dat zakje goten wij leeg in ons inktpotje, dat niet meer als zodanig gebruikt werd omdat we al lang niet meer met kroontjespennen schreven. De hele middag dipten we dan met een natte wijsvinger het zoute poeder. Als we betrapt werden, kregen we een klap.
Knechtjes betaal je, kinderen voed je op.

Henk van Middelaar, klas 6, in mooie kleding voor de plechtige heilige communie (archief van Henk van Middelaar).

Meestal bood misdienaar-zijn voordelen, je mocht namelijk de school uit om in een trouw- of rouwmis te dienen. Die rouwdiensten maakten veel indruk, vooral als er naaste familie van klasgenoten bij betrokken was. Ik herinner me de keer dat we met de pastoor aan het voeteneind van het graf stonden. Langzaam werd de kist, waarin een broer van een klasgenoot lag, naar beneden gelaten. De familie keek zacht snikkend toe, maar mijn klasgenoot zag ik niet. Hij stond vanuit de verte achter het hek bij de kerk toe te kijken.

Bij trouwmissen werden we door het bruidspaar beloond met een reep chocolade, tenminste meestal. Toen we voor de tweede keer achter elkaar van de koster geen reep overhandigd kregen, liepen we brutaalweg de winkel van bakkerij Boere binnen en kochten gevulde repen op rekening van koster Blom. Hoe groot zijn woede ook was, we probeerden het later nog een keer, toen we opnieuw meenden dat een reep chocolade een recht was. Mevrouw Boere trapte er niet meer in!