Op zoek naar onderhuidse lagen
Kunstenaar uit innerlijke drang
ARIE VAN DEN HEUVEL
Dit is deel III van een drieluik over Gijs Keizer, geboren 21 mei 1933. In dit artikel gaat het over zijn leven als beeldend kunstenaar, hoe hij vanuit Hoogland zijn vrijheid heeft veroverd. In deel I, gepubliceerd in De Bewaarsman van augustus 2020, lag het accent op zijn jeugdjaren in Hoogland. In deel II, gepubliceerd in De Bewaarsman van december 2020, ging het over zijn militaire diensttijd in Suriname in 1954-1955.
De volgende stap
Gijs ging in 1956 aan de slag als ontwerper bij Zeefdrukkerij en Grafisch bedrijf Ruitenbeek in Amersfoort. Daar maakte hij zich de zeefdruktechniek eigen. Hij volgde twee jaar lang de avondacademie Artibus in Utrecht om zich verder te bekwamen in boetseren met klei. In 1958 traden Gijs en Rieky in het huwelijk. Ze gingen wonen in een noodwoning in Hooglanderveen. Het huisje was na de Tweede Wereldoorlog neergezet op grond van Coöperatie Hoogland. Hier werd zoon Erik geboren in 1959. Een jaar daarna werd Rieky levensbedreigend ziek, maar gelukkig kwam zij er langzaamaan weer bovenop. In 1966 werd dochter Marjorie geboren.
De noodwoning werd te klein. Gijs kon naast het huisje grond kopen dat in bezit was van de kerk. Op die grond heeft hij een cascohuis laten bouwen door Bouwonderneming Van Bekkum. Dat huis was grotendeels door hemzelf ontworpen samen met architect Vellekoop uit Leusden. Hij heeft het zelf afgebouwd. In 1969 werd het gezin verblijd met de geboorte van dochter Astrid. De tuin rond het huis is in de loop der tijd tot een paradijsje omgetoverd; voor al het werk van Rieky. Kleuren van bloemen, planten, variaties van groen van het loof, deze alle wisselen elkaar af in een natuurlijke, fraaie compositie. Het geheel van huis en tuin ademt een harmonische sfeer uit.
In 1963 ging Gijs aan de slag als freelance grafisch ontwerper. Tussendoor schilderde hij steeds vaker in zijn atelier op zolder, en dacht na over de volgen- de stap. Later, in 1990, heeft hij een groter atelier in de tuin gebouwd. Het is opgeschilderd in rood, geel, blauw, wit en zwart; de basiskleuren die Piet Mondriaan gebruikte toen hij abstracte werken maakte.
Van platteland naar platte vlak
In 1976 besloot Gijs aan de slag te gaan als professioneel beeldend kunstenaar. Hij heeft in die beginjaren iets op papier gezet over het spel en de regels van zijn kunst. Hij begint met te verklaren waar zijn kunst haar oorsprong vindt. Dat begin ligt verrassend dicht bij huis in Hoogland: ‘Ik ben een buitenmens, geboren op het platteland, waar in mijn jeugd nog de ruimte was. Ik vertoefde veel langs de velden, in houtwallen, waar ik met buurjongens hutten bouwde, of onder de varens lag waar je heerlijk kon wegdromen. De avonturen die je beleefde. Vandaar dat ik later veel reizen maakte naar ongerepte gebieden, deelnam aan beklimmingen in het hooggebergte en eenzame trektochten maakte. Daardoor werd ik geïnspireerd. Ik werk nog op het platte vlak¹ in de traditionele betekenis.’
1 Een (figuratief) schilderij is een optische illusie van de werkelijke (driedimensionale) ruimte in het platte vlak. Hierbij wordt vaak gebruikgemaakt van ordonnantie, de onderlinge schikking van de diverse elementen (zoals bomen, huizen of meubels in bijvoorbeeld een landschap of interieur) met als doel om op het platte vlak de illusoire (denkbeeldige) ruimte tot uitdrukking te brengen (bron: Wikipedia).
‘Ik werk vrij impulsief en snel, puur gevoelsmatig, door aan een werk. Dat is voor mij schilderen, het onverwachte, het experiment, het avontuur dat je steeds weer opnieuw aandurft. Ik schilder vanuit het gegeven dat kunst illusie is. Daarom kan ik de werkelijkheid loslaten, maar tegelijkertijd intensiveren.’
‘Ik moet wel geïnspireerd zijn; zonder inspiratie wordt het niets, dan doe je maar wat. De inspiratie kan ook al werkend komen en dat zijn fijne momenten. Dat werkt erg bevrijdend, dan zie je het groeien. De regels die ik mezelf stel of hanteer zijn: evenwicht, harmonie en een zekere esthetische uitstraling. Een kunstwerk hoeft voor mij niet altijd mooi te zijn.’
‘Kunst is voor mij het vermogen je gevoelens, emoties en ervaringen zodanig vorm te geven dat je anderen deelgenoot kan maken van die bijzondere ervaringen. Verklaren kan ik het niet. Waarom je iets zo doet? Dat is het creatieve in de mens en dat fascineert me. Paul Klee, een in Zwitserland geboren kunstschilder, was ervan overtuigd dat geen enkele theorie in staat is een werk werkelijk te verklaren.’
De taal van het landschap
Gijs wilde vroeger ontdekkingsreiziger worden. Zijn gedachten dwaalden vaak af naar onbereikbare verten, naar gebieden waar geen mensen komen. Dromen over het deelnemen aan expedities zoals in vroeger eeuwen. Het kwam er niet van. Zijn diensttijd in Suriname, het rondzwerven over de savannes en door de jungle, kwam er voor zijn gevoel soms bij in de buurt. In later jaren zwierf hij onder meer rond op IJsland, trok door Turkije, bezocht Asturië in Spanje, verkende het Elbzandsteengebergte op de grens van Duitsland en Tsjechië, en klom en klauterde hij over de kusten van Normandië en Bretagne en dwaalde door de Provence in Frankrijk. Zo beoefende hij als hobby bergbeklimmen, om op latere leeftijd over te gaan op zee-kanoën langs heel veel Europese kusten. Het reizen en trekken was hem soms liever dan het verlangen eindelijk eens op een plek aan te komen. Hij ging alleen zijn weg, zwervend vaak, maar zich ook bezinnend, noterend, zuiverend. De reizen waren niet zozeer bedoeld om inspiratie op te doen, maar kwamen vooral voort uit innerlijke drang. De thuisbasis werd tijdens de reizen beheerd door Rieky of zoals Gijs aangaf: ‘Zonder een vrouw die je vrijlaat, gaat het niet.’
Wat hem op al zijn tochten door de natuur fascineerde was niet alleen het landschap zelf, maar als beeldend kunstenaar lette hij speciaal op de figuratieve gegevens uit dat landschap, de vormen, de lijnen, de kleuren, de samenhang daartussen of juist de tegenstelling. De taal van het landschap waar eigenlijk geen woorden voor zijn. De natuur is vaak zo overweldigend. Je ondergaat het. Wat kan een mens toevoegen aan de natuur? Niets, is misschien het enig juiste antwoord. Een mens kan alleen proberen die overweldigende indrukken op verbeeldende wijze weer te geven. Zo zijn de figuratieve gegevens uit het landschap voor hem aanleiding geweest om tot een vorm van abstractie te komen die schilderkunst heet. En die kunst beoefende hij thuis in zijn atelier in Hooglanderveen.
Op zoek naar onderhuidse lagen
Kunstrecensent Wim van der Beek schreef over Gijs: ‘Tot de hedendaagse schilders die de werkelijkheid kunnen herscheppen in ongekende beelden, moet zeker Gijs Keizer gerekend worden. Tijdens een kennismaking met zijn werk word je als kijker heen en weer geslingerd tussen verdichting en werkelijkheid, waarbij onophoudelijk een beroep gedaan wordt op het vermogen dwars door de werkelijkheid heen te kijken. Gijs Keizer trotseert de waarneembare feiten. Hij gaat in zijn kunst op zoek naar onderhuidse lagen en naar het gevoel dat zich manifesteert achter de zichtbare realiteit. Keizer gaat daarbij veel verder dan het interpreteren van wat hij heeft gezien. Hij manipuleert de landschappen en herschept ze tot innerlijke beelden. Wat de schilderkunst van Gijs Keizer vooral zo boeiend maakt, is de ervaring dat de werkelijkheid erin losgelaten wordt, terwijl ze tegelijkertijd is geïntensiveerd. De fascinatie van Gijs Keizer komt overeen met die van ontdekkingsreizigers en onderzoekers. Hij wil het ongekende ontdekken en in beeld brengen, zodat hij anderen deelgenoot kan maken van zijn bijzondere ervaringen en gevoelens en niet alleen van wat hij heeft waargenomen. Het woord “ontdekken” heeft in zijn werk de meest oorspronkelijke betekenis teruggevonden: het tegenovergestelde van “toedekken”.’
Het schuldeloze landschap
Gijs tekende en schilderde vanuit bewondering voor de natuur. Hij tekende tijdens zijn diensttijd in Suriname nog naturalistisch, maar ontwikkelde zich als beeldend kunstenaar langzaam via figuratief steeds verder naar abstract. Deze ontwikkeling is raak beschreven door kunstenaar Jaap Ploos van Amstel: ‘De een komt het aangewaaid, de ander verwerft het. Gijs Keizer heeft het verworven, bevochten bijna. Hij is niet vroeg op gang gekomen, door welke maatschappelijke oorzaken dan ook, maar wordt altijd door werkkracht en ondernemingslust gedreven. Zo komt het werk uit de beginjaren tot stand: de architectonische motieven zijn ook in picturale zin muurvast, gemetseld en gestapeld. Tegelijkertijd ontstijgt hij snel het regionale artistieke klimaat, zij het dat Gijs Keizer de regio lijfelijk bijzonder trouw is gebleven. Komt het architectonische een paar jaar later terug in de IJslandse bouwsels, dan is daar transparantie ingekomen, zowel in constructie als in voordracht en dat impliceert een sterker improvisatievermogen en een verruiming van interpretatie. Deze kwaliteiten zijn constante factoren gebleven en vervolgens zelfs opgevoerd, als de organische vormenwereld gaat overheersen en de bewegingsmotieven worden verhevigd.
Dan zijn Gijs Keizers ingrediënten voorhanden en wordt de beschouwer meegesleept in een stroomgebied van water, lucht en vegetatie. Het kader, dat onvermijdelijke kader, stuit de groeikracht niet, integendeel, het schenkt de beschouwer juist de sensatie dat het geboden beeld deel is van een groter, onbegrensd geheel. Deze natuurbeleving, door Gijs Keizer, zo intens ervaren op zijn vele reizen en zwerftochten en in zijn werken, zou ik in een parafrase die juist in Amersfoort zo toepasselijk is, zijn SCHULDELOZE LANDSCHAP willen noemen. Het doet de aandachtige beschouwer wensen, dat de meeslepende wijze waarop Gijs Keizer zijn onderwerpen benadert, hem blijvend in zijn ban mag houden.
Gijs was in 1972 lid geworden van Kunstenaars Genootschap De Ploegh aan de Muurhuizen in Amersfoort. ‘Het begin als beeldend kunstenaar was vreselijk moeilijk. Want wat ga je schilderen, hoe pak je het aan? Daar heb je in het begin geen idee van. Gelukkig kende ik wat mensen bij De Ploegh. Zij hebben me enigszins wegwijs kunnen maken. Ik kreeg echter al spoedig de ambitie om er bovenuit te groeien.’
Met het oog op de Sint- Nikolaas- en Kerstmarkt van 1974 hadden leden van De Ploegh werk afgestaan dat tegen lage prijzen werd verkocht. Met het batig saldo van de markt werden expositieschotten, verlichtingselementen en vloerbedekking aangeschaft om de zolder van De Ploegh om te vormen tot een tentoonstellingsruimte. De bedoeling was om vooral jonge of pas beginnende kunstenaars gelegenheid te bieden om hun werk te exposeren. Op 11 april 1975 werd de tentoonstellingsruimte feestelijk geopend. En zo kreeg Gijs daar zijn debuut als kunstenaar met zijn eerste tentoonstelling.
Kunstrecensent Anco Mali prees het werk van hem als volgt aan: ‘Zijn wijze van schilderen spreekt direct aan. Hij werkt spontaan met spatel en plamuurmes, en gebruikt in die gereedschappen alle mogelijke maten. Hij heeft een voorkeur voor de brede forse toets. Hij mengt de kleuren niet op het palet, maar rechtstreeks op het doek met het plamuurmes, waardoor een fijne en rijkere kleurstructuur ontstaat. Als u bijvoorbeeld zijn knotwilg goed bekijkt, ziet u een veld van ondertonen speels en levendig door de bovenlaag heen komen. De kleuren zijn als het ware over elkaar heen geschoven. Het is een techniek, die Gijs Keizer bijzonder goed ligt.’
Op dezelfde tentoonstelling waren ook werken te zien over een saneringswijk in Nijmegen. Het verval fascineerde hem. De mensen waren er weggetrokken. De huizen wachtten op de bulldozer. Hij schilderde de wijk, zoals hij hem zag. Hij lichtte er bepaalde kleurfragmenten uit, abstraheerde en kwam tot verschillende sterke uitdrukkingsvormen. Zo was hij ook geboeid door het ruige landschap van het wad en beoefende hij het wadlopen. Hij verwerkte zijn indrukken o.a. in een gouache met een wijd wad en een geweldige hemelpartij. Door de trillingen in de lucht bewoog het hele landschap als het ware.
Anco Mali besloot haar recensie met: ‘Vanaf 1954, toen Gijs Keizer naturalistische stillevens schilderde, tot nu legde hij een lange vormingsweg af. Het is de eerste keer, dat hij exposeert, en u moet zijn debuut in de schilderswereld zeker gaan bekijken.’
Alle leven was praktisch verdwenen
Op één van zijn zwerftochten had Gijs in 1974 langs de kust van Bretagne intens genoten van het water, de luchten en de onmetelijke kusten, het getij en het bij eb droogvallen van grote delen van de baaien die vol liggen met granietblokken. Die blokken waren bedekt met wieren en alle mogelijke vormen van leven, zoals zeeklitten, schaaldieren, plassen met achtergebleven vissen, garnalen en zeeanemonen. Verder een rijk vogelleven. Alles was schitterend om te zien.
In 1980 maakte Gijs, deze keer met Rieky, opnieuw een zwerftocht langs de kust van Bretagne, ruim anderhalf jaar na de ramp met de mammoettanker ‘Amoco Cadiz’. Deze was in 1978 in zwaar weer terechtgekomen. Een probleem in de stuurinrichting maakte dat de tanker onbestuurbaar werd en op de rotsige kust vastliep en brak. Ruim 200.000 ton ruwe olie lekte weg in zee en vervuilde het Kanaal en de kust van Bretagne over een lengte van ruim 300 kilometer. Het werd één van de grootste milieurampen in de geschiedenis. Na een jaar stond in de kranten dat de kust weer schoon was. Alles weer in orde.
Groot was zijn ontzetting toen hij geconfronteerd werd met de gevolgen. Doordat hij zich doorgaans begaf op plaatsen waar de gemiddelde toerist niet komt, zag hij al snel dat het mis was. Alle leven was praktisch verdwenen; het enige wat welig tierde waren algen. Rotsen die voorheen bedekt waren met wieren, waren grauw en kaal. Er staken slechts wat wortelresten uit als stille getuigen van de ramp. Bassins waar bij eb het water in bleef staan en die complete zeeaquaria waren, waren helemaal verdwenen. In de diepten van de rotsige kust lagen nog steeds resten olie. Er lagen ook veel door de zon verdroogde vogels, als een plat vlak van beenderen, veren en olie. Wat eerst schitterend was om te zien, was nu voorgoed anders.
‘Amoco Cadiz’ katalysator voor verandering in stijl
In het najaar van 1980 zond de NOS een bericht uit dat er duizenden vogels waren aangespoeld op de Noordzeekust. Zij waren op zee in olievlekken terecht gekomen. Gijs zette alle beelden van de ramp om in kunstwerken, de serie ‘olieslachtoffers’. Hij had op elk schilderij in grauwe tinten een vogel in rigor mortis afgebeeld. De compositie was vrij eenvoudig en riep het beeld op van een kruisiging. Vogels als martelaren van een maatschappij waarin olie, met als bijnaam ‘zwart goud’, van levensbelang is. De serie ‘olieslachtoffers’ werd onderdeel van een tentoonstelling die een aanklacht vormde tegen de mens die zijn energie hoofdzakelijk gebruikt om het leven te vernietigen.
Het deed wat met hem. Daar waar hij voorheen landschappen schilderde uit bewondering voor wat er in de natuur gebeurt, was dat nu niet het geval. Hij zag dat het mooie van de natuur verpest werd door de mens. Dat greep hem aan. Hij had altijd sterke landschappen geschilderd waarin hij de ruimtelijkheid en onmetelijkheid probeerde vast te leggen. Maar nu moest hij de beelden van verwoesting kwijt. Uiterlijk oogde hij nog rustig als altijd, maar innerlijk was er een drift die tot ontlading kwam in zijn werk. Tot die tijd was zijn werk meer in de sfeer van het constructivisme geweest. Vanaf nu bracht hij meer gevoeligheid in zijn werk en ontwikkelde hij zich meer richting expressionisme.
En zo werd de ramp met de ‘Amoco Cadiz’ katalysator voor verandering in stijl. Hoewel Gijs buiten het atelier niet ontkwam aan maatschappelijke problemen, voelde hij zich binnen het atelier vrij. Eenmaal aan het werk kwamen de emoties los. Soms had hij een bepaald beeld voor ogen, maar vaak begon hij gewoon met het opzetten van een bepaalde kleur en dan werkte hij vandaaruit vanuit een bepaald gevoel. Het gevoel dat zich manifesteert achter de zichtbare werkelijkheid, ongeacht of die werkelijkheid nu bij wijze van spreken de kleurenpracht van de herfst in de Provence betrof of de aantasting van de natuur door de mens op de kust van Bretagne.
Hij ging daarbij steeds vrijer werken
In het najaar van 1980 had Gijs een tentoonstelling in galerie Forum in Geldrop. Daar bleef niet onopgemerkt dat zijn stijl veranderd was. Kunstrecensent Ferd Op de Coul merkte op: ‘In zekere zin houdt het werk van Gijs Keizer het midden tussen impressionisme en figuratief expressionisme. Theoretisch zou dat kunnen wijzen op een zekere ambivalentie, een bepaalde tweeslachtigheid, maar merkwaardig genoeg krijg je die indruk ten aanzien van Keizer heel beslist niet. Omdat hij beschikt over een sterke en zekere greep op de materie en zeer oordeelkundig en afgewogen zijn niet geringe technische vaardigheden dienstbaar maakt aan zijn landschappen en andere composities, die bovendien getuigen van een uitstekend, als het ware intuïtief kleurgebruik.’
Anco Mali verwoordde het naar aanleiding van tentoonstellingen in Museum Flehite en De Ploegh eind 1980 als volgt: ‘De schilderwijze van Gijs Keizer heeft in de afgelopen maanden een kenmerkende verandering ondergaan. Toenhij geconfronteerd werd met de breuk van een mammoettanker, die op zijn geliefde Bretonse kust een gigantische ravage aanrichtte, kwam hij als vanzelf in een andere benaderingsfase. Al werkend aan dit thema verdiepte zijn kunst zich inhoudelijk. Hij ging daarbij steeds vrijer werken. Meer met de spatel dan met het plamuurmes. De verfbehandeling is subtieler. De kleurstelling is zeer gevarieerd in zijn onderlagen. De sfeer is verstild.’
De drang tot expressiviteit
In 1985 was er in De Zonnehof in Amersfoort een tentoonstelling onder de titel ‘Materie als Uitgangspunt’. Voor Gijs bood deze tentoonstelling de mogelijkheid om een ander thema te tonen aan het publiek, namelijk verlaten huizen en fabrieken, oude muren, deuren en ramen. De inspiratie had hij opgedaan op zijn vele reizen. ‘Ik leef tenslotte van het omzetten van beelden in kunstwerken. Daarom moet ik het landschap van dichtbij op me laten inwerken.’ Naast indrukken van landschappelijke beelden werd hij meer en meer gefascineerd door de symbolische en beeldende betekenis van lege gebouwen en ruïnes. Wat hem daarin aansprak was de erosie, het verval van materie, en tegelijkertijd het ontstaan van nieuw leven, in de vorm van begroeiingen en overwoekeringen. Het liefst zocht hij geologisch interessante en onherbergzame gebieden op, waar weinig mensen woonden. De eenzaamheid en de overweldigende natuur inspireerden hem iedere keer weer opnieuw. Altijd weer op zoek naar de machten en krachten van de natuur en de aanwezige menselijke sporen. Door mensen gemaakte architectuur, en dan in verval, maar ook de in de natuur zelf aanwezige architectuur in de vorm van reusachtige wanden, uitstulpingen daarin, kloven, uitgesleten steenpilaren en altijd weer verrassende vormen en lijnen, en contrasten tussen licht en donker.
In 1988 bij de opening van een tentoonstelling in De Elleboog in Amersfoort werd vastgesteld dat Gijs zijn abstract-lyrische interpretaties van de waarneembare werkelijkheid in de afgelopen jaren aanzienlijk had weten te intensiveren en daarbij aan diepte en visie had gewonnen. Zijn informele en expressionistische behandeling van het oppervlak was materieel zuiniger maar inhoudelijk rijker geworden. Externe waarnemingen werden daarbij omgezet in innerlijke beelden, die niet dat wat werd waargenomen, maar de waarneming als zodanig meer en meer tot hoofdthema van zijn schilderijen en werken op papier maakten.
In galerie ‘Aan de Kippenlijn’ in Lunteren, ondergebracht in het oude station, exposeerde Gijs in 1993 schilderijen en grafieken. Na een studiereis door Turkije, was hij naar het noorden getrokken om kennis te maken met het werk van de Deense vertegenwoordigers van de vroege Cobra-richting, vooral van Asger Jorn (1914-1973). Jorn had de Deense stad Silkeborg een museum voor moderne kunst geschonken, het Museum Jorn. Gijs zijn bezoek aan het museum had zijn uitwerking niet gemist. Kunstrecensent Jan Nieland stelde vast dat de invloed van Cobra op Gijs ‘leidde tot een explosie aan kleuren en tot een haast ongebreidelde uitbundigheid. Wèg is de ingetogenheid die zijn werk vroeger kenmerkte. Nieuwe mogelijkheden om zijn innerlijk te kunnen weergeven dienden zich aan en gaan in op gevoelens die nog maar zeer ten dele verbonden zijn met de zichtbare werkelijkheid. De drang tot expressiviteit krijgt daarmee ruimte. Het gaat niet meer om de waarneming, maar om het imaginaire dat boven de realiteit uitstijgt en waar paradijsvogels en bloeiende berghellingen de levendige lyrische sfeer bepalen. Pracht werk.’
Waarom doe ik het eigenlijk, wat is de zin ervan?
Ter gelegenheid van zijn 60e verjaardag en bijna 20-jarig jubileum als professioneel beeldend kunstenaar vond in 1993 een overzichtstentoonstelling plaats in Museum Flehite/ Galerie De Ploegh. In die 20 jaar had hij honderden schilderijen, tekeningen en zeefdrukken gemaakt. Hij had tientallen tentoonstellingen gehad in binnenen buitenland. Werk van hem was te zien geweest in o.a. het Stedelijk Museum en de Beurs van Berlage in Amsterdam, de Kunst RAI in Amsterdam (samen met Jan Cremer en Jaap Hillenius), maar ook in Galerie Hagenring in Hagen, Duitsland en Museum Dhondt Dhaenens in Deurle, België. Galeries verkochten zijn werk. Werk van hem bevond zich in diverse gemeentelijke en provinciale artotheken, in particuliere, gemeentelijke en rijkscollecties. En in de collectie van HKH Prinses Beatrix. Ook had hij opdrachten uitgevoerd bij o.a. een aantal scholen. En tenslotte had hij zich verder bekwaamd in fotografie die hij mooi kon afwisselen met zijn beeldend werk.
Gijs bij de opening van de overzichtstentoonstelling in Museum Flehite/ Galerie De Ploegh, 1993 (collectie Gijs Keizer).
Na 20 jaar kon worden vastgesteld dat zijn stap om professioneel beeldend kunstenaar te worden tot succes had geleid. Maar dat succes had er niet toe geleid dat zijn twijfels minder waren geworden. Hij had iedere dag te maken met gepieker of hij het eigenlijk wel kon. De diepere vraag daarachter was: ‘Waarom doe ik het eigenlijk, wat is de zin ervan?’ Dat gepieker maakte het schilderen vaak zwaar. ‘Een beetje twijfelen is goed, want wie niet twijfelt, vervalt al snel in een maniertje. Maar je moet oppassen dat je niet te veel gaat twijfelen. Dan dreigt de zwaarmoedigheid en komt er niets meer uit je handen.’ Zoals hij het zag was schilderen vooral zoeken. ‘Een worsteling tussen verbeelding, verf, kwasten en de voorstelling op het doek. En daarbij kan niemand je helpen.’ De twijfel werd ook ingegeven door de desinteresse van mensen voor kunst. ‘Er is maar zo’n kleine groep die echt geïnteresseerd is.’
Zijn ontwikkeling stokte voor zijn gevoel en Gijs raakte halverwege jaren negentig geruime tijd overspannen. Juist in die periode kreeg hij een brief van prof. F.M. Perucca, Cultureel Ambassadeur voor Nederland van de Accademia Internazionale D’Arte Moderne Roma, met een uitnodiging voor een prestigieus “one-man” tentoonstelling in Italië in steden als Rome, Milaan, Florence, Napels, Venetië. Professor Perucca had daartoe contact gehad met dr.ir. J.M.M. Ritzen, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen. En ook met Piet Clement van Galerie De Printshop in Amsterdam. Piet had de cultureel ambassadeur en de minister geattendeerd op Gijs Keizer en op “het internationaal belang van de boodschap betreffende zijn kunst”. Na grondig onderzoek, aldus de professor, was “het hoge belang van uw kunst” gebleken en vandaar de uitnodiging. Maar Gijs was niet in staat er gevolg aan te geven, tot zijn leedwezen naderhand. Het werk dat hij in die jaren maakte, heeft hij later allemaal vernietigd. ‘Ik wilde niet meer aan die periode herinnerd worden. Bovendien waren de doeken vreselijk, echt niet om aan te zien. ’Gijs realiseerde zich dat vrijheidsbeleving niet op bestelling leverbaar is. Wim van der Beek schreef: ‘Ervaring heeft hem geleerd dat vrijheid veroverd moet worden en dat voor die kortstondige overwinningen steeds opnieuw een gevecht nodig is, want de verovering van vandaag kan morgen als water door de vingers glippen. De vrijheidsbeleving die zo vanzelfsprekend lijkt in zijn schilderijen en gemengde technieken op papier is het resultaat van zoeken en tasten, schilderen en overschilderen, uithuilen en opnieuw beginnen.’
Mijn werk is heel eigentijds
In de loop van de tijd is Gijs zijn werk steeds abstracter geworden. Hij noemt zich daarin een navolger van de Cobra-beweging. Het figuratieve plaatje van de boom heeft plaatsgemaakt voor heldere kleurvakken, waarin toeschouwers hun eigen dromen en fantasieën kwijt kunnen. ‘Vergeleken met vroeger schilder ik veel meer uit mezelf. Het gaat mij niet meer om een weergave van een landschap. Ik wil het gevoel schilderen dat de natuur in mij teweegbrengt. De kracht van een boom die oprijst uit het riet en fel afsteekt tegen een blauwe lucht: dat wil ik overbrengen.’ Niet iedereen heeft die ontwikkeling kunnen volgen. ‘Er zijn mensen die mijn vroegere werk veel mooier vonden. Toen konden ze tenminste zien wat het voorstelde. Het was een boom of het was een gletsjer. Nu zijn ze dat houvast kwijt en haken ze meteen af. Ik trek me niet veel aan van die kritiek, maar ik vind het wel jammer. Er wordt al zo lang abstract geschilderd, maar nog steeds zijn er mensen die roepen: “Is dat nou kunst?” Dat kan mijn nichtje van twee ook. Gek is dat eigenlijk.’
In tegenstelling tot zulke critici is Gijs van mening dat zijn werk in de loop van de tijd steeds beter is geworden. ‘Mijn werk is heel eigentijds, althans in het genre waarin ik werk. Ik ben ook vrijer, omdat ik gevoeliger ben geworden en meer durf. Als er nu bijvoorbeeld per ongeluk een klodder verf op het doek valt, haal ik het niet meer direct weg. Soms zit zo’n klodder gewoon precies goed. Wat niet wil zeggen dat ik er al ben. Soms heb ik een beeld in mijn hoofd, waarvan ik denk: kon ik dat maar schilderen. Zover ben ik nog lang niet. Ik heb nog een lange weg te gaan.’
In 1997 deed hij mee aan een grafiekbiënnale in het Singer Museum in Laren. Op die tentoonstelling ‘Grafiek Nu’ werden in ‘zwart-wit’ werkende kunstenaars als het ware weggedrukt door de uitbundigste verhalen in kleur van andere kunstenaars, waaronder Gijs Keizer. ‘In dat knetterende kleurgeweld valt zelfs een om zijn kleurgebruik geroemde Corneille, die toch met vijf prenten aanwezig is, niet meer op. Een tentoonstelling om te genieten van zo’n levendige kunst, zoveel verschillende technieken en zichtbaar veel plezier, waarmee elke graficus zijn prenten toch meestal nog zelf drukt.’ Gijs heeft acht keer deelgenomen aan de grafiekbiënnale in het Singer Museum en er ook nog twee tentoonstellingen gehad. De laatste tentoonstelling waaraan hij heeft meegewerkt vond plaats in 2015 in conferentiecentrum Samaya in Werkhoven.
Reflectie van het leven
Wim van der Beek vatte het kunstenaarschap van Gijs als volgt samen: ‘Gijs Keizer schildert vanuit de rotsvaste overtuiging dat een kunstenaar die zichzelf serieus neemt, moet blijven groeien. Vooruitgang is in zijn geval innig verbonden met een dialoog met de beeldmiddelen die op het scherpst van de snede gevoerd wordt. Groei kan niet losgezien worden van innerlijke strijd. Elke vorm van leven is een groeiproces dat gekenmerkt wordt door vallen en opstaan. Het kunstenaarschap waarvoor Gijs Keizer opteert is een reflectie van het leven. Tegenslagen en overwinningen wisselen elkaar af, maar de groei gaat gestaag door.’
Gijs is zich daarbij altijd bewust geweest dat Rieky, zijn steun en toeverlaat in al die jaren, hem de nodige vrijheid heeft gegeven zijn avontuurlijke tochten te ondernemen en zijn kunstenaarschap uit te leven, en daar is hij haar dankbaar voor.
Bronnen
Dit artikel is samengesteld op basis van aantekeningen, documenten en krantenknipsels uit het archief van Gijs Keizer.
- Boek ‘Gijs Keizer’, Drukkerij Patria, 1994.
- Gesprekken met Gijs Keizer op 29 januari en 5 februari 2020.
- Website: https://www.gijskeizerkunst.nl waar naast een korte biografie informatie is te vinden over werken, fotografie, exposities en opdrachten van Gijs Keizer.
Aanvullingen
In deel II, De Bewaarsman, december 2020, staat op blz. 132 een foto waarop is te zien dat Gijs Keizer aan het koken is. Het viel Gerard Raven op dat Gijs daar een verkennersuniform draagt. Deze foto is dan ook niet genomen in Suriname, maar op een zomerkamp op de Mokerschans bij Mook in juli 1955. Gijs kwam in mei 1955 terug uit Suriname. Leen Keizer (hopman St. Maartengroep Hoogland en neef van Gijs) vroeg Gijs bij thuiskomst om met hem mee te gaan naar Mook als assistent. En zo geschiedde.
In dezelfde uitgave staat op blz. 136 een citaat: ‘De tocht naar de begraafplaats… een einde gemaakt.’ Dit citaat is afkomstig uit het boek Soldaat in Suriname van Ja Koonings, een dienstmaat van Gijs Keizer.
Hieronder een selectie van werken van Gijs Keizer, oplopend in de tijd